Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Neotropis

betekenis & definitie

een florarijk dat zich uitstrekt over Centraal-Amerika, met inbegrip vam het ZuidcalifornisGhe schiereiland en Zuid-Florida, en over Zuid-Amerika, met uitzondering van Zuid-Patagonië (floristische plantengeografie). In dit grote tropische gebied is een even verscheiden als rijke vegetatie aanwezig.

Het aantal soorten hogere planten alleen al van het Amazonegebied wordt op 40000 geschat, waarvan 2500 soorten grote bomen zijn. Naast tal van plantenfamilies die zowel in de Paleotropis als Neotropis voorkomen, zijn er een 30-tal families nagenoeg beperkt tot de Neotropis,o.a. Bromeliaceae en Cactaceae. Allerlei cultuurplanten zijn uit de Neotropis afkomstig, o.a. aardappel, tomaat, tabak, cacao, kina, cassave, aardnoot en rubber. De mangrove is van het soortenarme westelijke type, zoals op de Afrikaanse westkust.

Er worden zes floragebieden onderscheiden:

1. Het Caribisch floragebied: van Zuid-Florida tot NoordColombia, inclusief de Antillen, heeft rijke regenwouden in het laagland zowel als in het bergland. Theobroma, Ceiba, Quercus en diverse palmen zijn typerend voor dit gebied, samen met Pinus caribaea; Swietenia, leverancier van mahoniehout, is hier inheems. Op de hellingen naar de Grote Oceaan komen savannen voor en het lagere subtropische bergland van Zuid-Californië en Mexico is bedekt met min of meer dichte, xerofiele struikformaties (chaparral).
2.Het floragebied van Venezuela en Guyana: het Orinocobekken is hoofdzakelijk savannegebied (llano) met palmen (Mauritia, Copernicia) en galerijbossen. Zuidwest-Guyana en Zuid-Suriname zijn ook ten dele savannegebied, verder naar het zuiden is het plateau met regenwoud bedekt en wordt al tot het Amazonegebied gerekend.
3.Het Amazonegebied: het grootste aaneengesloten regenwoud, 300 km breed in het oosten, 2000 km in het westen aan de voet van de Andes. Het meest verbreid (80 % van de oppervlakte) is het 25 -40 m hoge, veellagig, soortenrijken relatief toch bloemenarme etewoud op de terra firme, de nooit overstroomde bodems; kenmerkend zijn een groot aantal palmen en de rijke epifytenflora (Bromeliaceae, Orchidaceae). Bertholletia excelsa is een van de grote boomsoorten en bekend om zijn grote zaden, de paranoten. Het varzeawoud, periodiek bij hoge waterstand (tot +15 m) overstroomd bos, bevat rubber(Hevea brasiliensis) en kapokbomen (Ceiba pentandra) en een ondergroei van grootbladige planten. De meestentijds overstroomde oeverbossen (igapo), met veel palmen, zijn soortenarmer en hebben minder lianen en ondergroei. Zij zijn vooral in de Rio Negrostreek goed ontwikkeld en wisselen er af met 6-10 m hogepalmmoerasbossen. In rivierbochten en lagunen kan men de reuzenwaterlelie, Victoria amazonica aantreffen. De waterhyacint (Eichhornia crassipes) is in tropische gebieden van Afrika en Azië beland en heeft zich daar tot een plaag ontwikkeld. Het regenwoud is plaatselijk, vooral op de hogere interfluvia, door struweel en savannen met lage, verspreide bomen onderbroken.
4.Het Oosten Zuidbraziliaans floragebied, met droog seizoen, met bergland en vlaktes en zeer bescheiden vegetaties: open loofwerpend xerofiel savannebos met doornbossen (catinga) in het oosten. In het centrum overheersen grasen boomsavannen tot open bos (campos cerrados), naar het zuidwesten overgaand in de uitgestrekte Gran Chaco-vlakte met diverse droge bostypen. In het zuidoosten van Rio Grande do Norte tot aan noordelijk Rio Grande do Sul is er de brede strook van het bergachtig atlantisch altijdgroen (tot halfloofwerpend) bos, met o.a. Ilexparaguayiensis (maté); dit bos is nu grotendeels ontgonnen. Ingesloten in dit bosgebied en op 700-1500 m hoogte ligt het naaldbosgebied van de Araucaria angustifolia, die het paranapine levert.
5.Het Andien floragebied: van Colombia tot Midden-Chili. Op de regenrijke oostflank van de Andes overheerst regenwoud, dat van noord naar zuid varieert, en met de hoogte van laaglandregenwoud in bergregenwoud en mistbos overgaat. Erythroxylon coca, die cocaïne bevat en Cinchona, de kina, zijn twee bekende soorten die hier thuis zijn. Rond 3000 m (in het noorden) treden struikformaties op. De hooggelegen plateaus in Colombia en Ecuador zijn bedekt met paramo, vrij vochtige kruidenvegetaties met hoog ópschietende Espeletia en Puya; in Peru en Bolivia draagt de altiplano drogere punasteppen. Een aantal alpiene geslachten, zoals gentiaan (Gentiana), steenbreek (Saxifraga) en vrouwenmantel (Alchemilla) komen merkwaardig genoeg in de alpiene etage van de Andes voor, waarschijnlijk vanuit het Noordamerikaans Rotsgebergte. De westflank van de Andes is globaal droog, behalve in Colombia waar regenwoud voorkomt, dat eigenlijk nog tot het Caribisch Gebied gerekend wordt. Van de Golf van Guyaquil tot 26° ZBr. is het kustgebied woestijnachtig (Atacama!), met plaatselijk op 500-700 m hoogte, dank zij vaak voorkomende mist, een groene gordel (lorna) van kruiden en struiken. Van 26°—30° ZBr. bezetten zeer open dwergstruiken succulentenvegetaties de kustsector. De Galapagos Eilanden, op 900 km van het vasteland gelegen, hebben een merkwaardige flora van ca. 640 soorten zaadplanten, waarvan een derde endemisch is en de rest een andien karakter heeft; de vegetatie bestaat vooral uit bosen struikformaties. Bekende sierplanten uit het andien gebied zijn fuchsia’s en klimkerssoorten.
6.Het Pampafloragebied: subtropisch tot gematigd, omvat de eigenlijke pampa’s, die echter steppen zijn op vlakke tot golvende leembodems, boomloos grasland met plaatselijk galerijbos. Pampasgras (Cortaderia) wordt wel als siergras geplant. Het Monte-gebied ten westen van de pampa’s is droger en met zeer open, droge struiken kruidenformaties bedekt. De Patagonische steppen ten zuiden van de pampa’s zijn nog droger, zeer winderig en gedeeltelijk halfwoestijnachtig.

LITT. K.Hueck, Die Wälder Südamerikas (1966); E.J.Fittkau (red.), Biogeography and ecology in South America (2 dln. 1968-69); K.Hueck en P. Seibert, Vegetationskarte von Südamerika (1972).

< >