o., richting in de rooms-katholieke filosofie en theologie die de beginselen van het thomisme in overeenstemming wil brengen met de moderne wetenschap.
De opkomst van het neothomisme wordt doorgaans in verband gebracht met de encycliek Aeterni Patris van paus Leo XIII in 187
9. Een eerste begin viel echter reeds in Italië op te merken bij Buzzetti (1777—1824). Leo xm weet het ‘verval der filosofie’ aan het verlaten van de leer van Thomas van Aquino en beval daarom aan de filosofie te herstellen in thomistische geest. Bestudering van Thomas van Aquino’s grondgedachten zou gepaard moeten gaan met een kennisnemen van de nieuwe problematiek en oplossingen o.a. in kentheorie en natuurfilosofie. In het kerkelijk wetboek van 1920 werd omtrent het filosofisch en theologisch onderwijs aan de seminaries tenslotte voorgeschreven, dat het zal worden gegeven volgens de methode, leer en principes van Thomas van Aquino. Aan verscheidene universiteiten werden leerstoelen opgericht in de thomistische filosofie, o.a. in 1882 te Leuven, bezet door D.Mercier (deze leerstoel groeide tot het Nederlands resp. Franstalige Hoger Instituut voor Wijsbegeerte uit), alsmede te München, dat vooral om zijn historische studies bekend is. In Nederland werd in 1933 de Vereeniging voor Thomistische Wijsbegeerte opgericht. J.de Groot en J.Beysens waren belangrijke vertegenwoordigers. Na de Tweede Wereldoorlog vond meer aansluiting plaats, ook op de seminaries, bij algemene 20e-eeuwse filosofische stromingen.
LITT. H.Robbers, Neothomisme en moderne wijsbegeerte (1951); J.Wild, The return to reason ; H.B.Lotz, Kant und die Scholastik heute (1955); F.Sassen en B.Delfgaauw, Wijsbegeerte van onze tijd (1957); F.Sassen, Wijsgerig leven in Nederland in de twintigste eeuw (1960).