o., stijl in de schilderkunst die een verdere ontwikkeling van het impressionisme laat zien, m.n. door het ontleden van de kleur in haar spectrale componenten.
Grondlegger van het neo-impressionisme was G. Seurat, die via zijn belangstelling voor wetenschappelijke optische principes kwam tot het divisionisme of pointillisme, waarbij onvermengde (d.w.z. primaire) kleuren in stippen of kleine vlekken worden aangebracht. Door deze techniek waarbij het hele doek wordt overdekt met deze stippen zonder duidelijke lijnen, wordt een grote lichtkracht bereikt. In 1884 werd de Salon des Indépendants, een jaar later omgedoopt in de Société des Artistes Indépendants, opgericht, waarvan naast Seurat o.a.
P.Signac en enige tijd C.Pissarro deel uitmaakten. Na 1890 verdween het neo-impressionisme, dat o.a. van belang was voor de artistieke ontwikkeling van V.van Gogh, P.Gauguin en H.Matisse. In Nederland kunnen werken van J.Toorop en J. Thorn Prikker, in België werken van T.van Rijsselberghe tot het neo-impressionisme worden gerekend.
LITT: J.Sutter e.a., Les néo-impressionistes (1970).