Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

nederlander

betekenis & definitie

m. (-s),

1. iemand die door afkomst of staatsburgerschap behoort tot het Koninkrijk der Nederlanden;
2. bewoner van Nederland. Nederlanderschap, o., het Nederlander zijn: een bewijs van -.

Het Nederlanderschap is een koninkrijksaangelegenheid in de zin van het Statuut voor het Koninkrijk. De grondwet bepaalt dat bij de wet geregeld wordt wie Nederlanders zijn. Bedoelde wet is de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap van 12.12.1892, Stb. 268, sindsdien verscheidene keren gewijzigd.

Het Nederlanderschap brengt het recht mee om, mits aan de overige daartoe gestelde vereisten is voldaan, op het grondgebied van de Staat der Nederlanden deel te nemen aan het bestuur van de gemeenschap in ruime zin en het recht op bescherming van de Ned. overheid ook buiten het grondgebied. Daartegenover staat de plicht zich naar de regels van die staat te gedragen, waar men ook is. Van geboorte is Nederlander:

1. het wettig, gewettigd of door de vader erkend natuurlijk kind, van wie tijdens de geboorte de vader de staat van Nederlander bezit;
2. het wettig kind van een Nederlander, die binnen 300 dagen voor de geboorte van het kind overleed;
3. het niet-erkend onwettig kind, waarvan tijdens de geboorte de moeder de staat van Nederlanderschap bezit;
4. het niet-erkend onwettig kind, in het Rijk geboren tenzij blijkt dat het als vreemdeling tot een ander land behoort.

Door naturalisatie wordt het Nederlanderschap verkregen door het in werking treden van de wet of het KB waarbij zij verleend wordt. De vrouw volgt staande het huwelijk de nationaliteit van haar man. Wanneer echter de vrouw van een Nederlander die in een ander land genaturaliseerd wordt, of de Ned. vrouw die met een vreemdeling huwt, volgens het nationaliteitsrecht van het betrokken land de vreemde nationaliteit niet verwerft, behoudt zij de Ned. nationaliteit.

Nederlanderschap wordt verloren:

1. door naturalisatie in een ander land, of, voor zover het een minderjarige betreft, door het verkrijgen van een vreemde nationaliteit door de naturalisatie hetzij van de vader, hetzij van de moeder, naar de in art. 1 gemaakte onderscheidingen, in een ander land;
2. vervallenverklaring door de koning op verzoek van de meerderjarige die naast de staat van Nederlander een vreemde nationaliteit bezit, beide heeft verkregen zonder de wil daartoe te hebben kenbaar gemaakt en verblijf houdt in het buitenland;
3. door het verkrijgen van een vreemde nationaliteit door de wil van de verkrijger;
4. door zonder verlof van de koning zich te begeven in vreemde krijgs-of staatsdienst;
5. door als buiten het Rijk geboren Nederlander, anders dan ter zake van ’sLands dienst, gedurende tien achtereenvolgende jaren woonplaats te hebben buiten het Rijk of de Ned. Antillen, tenzij de afwezige voor het verstrijken van die termijn kennis geeft dat hij Nederlander wenst te blijven. Van de dag, waarop die kennisgeving ontvangen is, begint de tienjarige termijn opnieuw te lopen. Ten opzichte van minderjarigen begint de tienjarige termijn te lopen met de dag van hun meerderjarigheid in de zin van de Ned. wet.

Allen die de staat van Nederlander niet bezitten of niet uit anderen hoofde Ned. onderdanen zijn, zijn vreemdelingen. De vraag van de nationaliteit is vooral van belang voor de dienstplicht, voor de mogelijkheid van uitzetting en uitlevering die alleen voor vreemdelingen bestaat, voor de benoembaarheid in overheidsbetrekkingen, voor het toezicht op vreemdelingen en het uitoefenen van een bedrijf. Van het Nederlanderschap is te onderscheiden het Ned. onderdaanschap.

In 1976 werd een voorontwerp van rijkswet gepubliceerd dat beoogt het Nederlandse nationaliteitsrecht grondig te moderniseren. De wijzigingen ten opzichte van de oude wet vloeien hoofdzakelijk voort uit de verwerking van enkele verdragen die strekken tot beperking van staatloosheid en meervoudige nationaliteit. Daarnaast wordt volledige gelijkstelling van man en vrouw gerealiseerd, zodat een kind de Ned. nationaliteit ook aan de moeder zal kunnen ontlenen.

LITT. H.U.Jessurun d’Oliveira, Nederlanders, wie zijn dat? (in: NJB 1977).

< >