(naaide, heeft genaaid), (overg. of abs.)
1. door middel van naald en draad iets bewerken: leren naaien en stoppen; met of op de machine naaien; uit naaien gaan;
2. met naald en draad vervaardigen: hemden, jurkjes naaien;
3. herstellen met naald en draad: een scheur naaien;
4. met naald en draad vasthechten: een knoop aan een jas naaien; een boek naaien, de gevouwen vellen aan elkaar hechten met garen; een wond naaien, hechten;
5. (scheepv.) met garen, touw of lijn vastmaken: een blok naaien;
6. (plat) neuken.