[Gr. metastasis, verplaatsing], v. (-n), het proces van de uitzaaiing van een (primair) kwaadaardig gezwel, veelal via de lymfen bloedvaten; een aldus ontstaan dochtergezwel (secundaire tumor).
Sarcomen metastaseren vooral via de bloedvaten, carcinomen vooral via de lymfvaten (goedaardige tumoren metastaseren niet). Daarbij hebben vele kankers voorkeursorganen: b.v. het prostaatcarcinoom geeft vooral metastasen in de botten, longkanker vooral in lever en hersenen. Door metastase het vaakst getroffen organen zijn de longen en de lever, terwijl de regionale lymf knopen bij de meeste carcinomen steeds de eerst getroffen organen zijn. De meeste kankercellen die in het bloed terecht komen, gaan te gronde vóór zij een dochtergezwel hebben kunnen veroorzaken. Belangrijke factoren bij de metastase zijn de oppervlaktespanning van de tumorcel, de adhesieneigingen van een cel, de intactheid van het endotheel van de vaatwanden, biochemische factoren in het bloed, soms ook de grootte van de primaire tumor.
Bij sommige tumoren is de placenta geen barrière voor de metastaserende kankercellen die in het moederlijk bloed circuleren. Nu en dan ziet men een pasgeborene met een aangeboren kwaadaardig gezwel, terwijl de moeder gezond is.