[Sanskriet], v., in het Indische denken de personificatie van de begoocheling die al het zinnelijk waarneembare is, veelal omschreven als de sluier van maya.
In de oudste vedische teksten is maya een voor mensen onbegrijpelijke en ethisch indifferente macht of vermogen iets tot stand te brengen, speciaal ten dienste van goden, demonen en booswichten. Een god kan door maya verschillende gestalten aannemen. Maar ook worden de wonderen van het heelal uitingen van maya genoemd. In het Mahabharata vindt men de betekenis: bedrieglijke aard, listigheid, truc, speciaal wanneer een mens gedwongen wordt een gebeuren (b.v. de ondergang van de zon) te accepteren. In het Bhagavadgita (die in het Mahabharata is opgenomen) wordt geleerd, dat God zich door zijn maya in een fenomenale gedaante kan manifesteren en er alle wezens als marionetten mee kan bewegen. Noordelijke boeddhisten betogen dat Boeddha zich door deze, voor mensen ondoorgrondelijke, macht in deze aardse wereld manifesteert.
Maya bepaalt verder ook de tweeheid, het geloof in de realiteit van deze wereld en in het onzienlijke. Wat op maya berust, leert de grote boeddhistische denker Nagarjuna (2e eeuw n. C.), is niet meer dan een fata morgana, dan de illusies, voorgetoverd door een goochelaar. Als voortvloeisel van deze scheiding tussen de ongunstige, vergankelijke, aardse wereld en het ware, reële, bovenaardse, grondvestte hij de leer van de dubbele waarheid: deze aardse wereld die onder de maya is, is, anders dan de bovenaardse, niet in hoogste zin werkelijkheid. In deze richting voortgaande leren de Vedanta van Gaudapada en de grote denker Shankara dat er in werkelijkheid geen dualiteit is, maar dat s mensen geest door de maya verschil maakt tussen wat eeuwig en alleen is, het brahman (tevens atman, fundament van ons eigen wezen) en het universum: in wezen is deze wereld één met het brahman, evenals de individuele ziel er in wezen één mee is. Het enige middel om deze eenheid te realiseren, is de maya te doorbreken door middel van een bovennatuurlijk inzicht. Latere vedantins zijn echter veelal voor deze consequente mayaleer teruggedeinsd.
LITT. J.Gonda, Change and continuity in Indian religion (1965; hfdst. VI).