[Fr.], m./v. (-en, resp. -n),
1. (milit.) beweging van troepen buiten het gevechtsveld, die alleen een verplaatsing ten doel heeft, militaire tocht: gewone, snelle, geforceerde of gezwinde -; zich op begeven; ook van andere personen: wij hebben gisteren een grote mars gemaakt; trommelslag, signaal met blaasinstrumenten of muziekstuk, waarvan het ritme het marcheren regelt: de mars blazen (van hoornblazers); de mars slaan;
2. muziekstuk in zesachtsten mars, tweekwarts- of vierkwartsmaat, met gemarkeerd ritme; ook alleen als ritme: een mars op tafel trommelen.
In de praktijk kent men de brede mars (pas ordinaires), de snelle mars (pas redoublés), de stormmars (pas de charge) en de treurmars (marche funèbre). In de kunstmuziek heeft de mars sinds de renaissance een zelfstandige, vaak gestileerde functie vervuld (o.a. bij Beethoven, in symfonieën, Mozart en Schubert). Een mars bestaat vaak uit twee frasen van acht maten, die herhaald worden, gevolgd door een trio, waarna de eerste twee frasen weer gespeeld worden. De Amerikaanse kapelmeester Sousa verwierf zich met zijn marsen over de gehele wereld bekendheid.
LITT. R.Belling, Der Marsch bei Beethoven (diss. 1960); G.Kandier, Deutsche Armeemärsche (1962); H.Schwenk, Marschmusik (1965).