v., de leer omtrent de persoon en betekenis van Maria, de moeder van Jezus.
Reeds in de 2e eeuw, bij Justinus Martyr, wordt Maria gezien als de ‘nieuwe Eva’. Deze titel wordt bij de kerkvaders evenzeer aan de kerk toegekend, zodat vele trekken van een gepersonifieerd kerkbeeld op Maria overgedragen worden. De mariologie van de kerkvaders cirkelt om Maria als moeder van Gods Zoon. Het Concilie van Efese (431) bevestigt Marias titel theotokos (Gr., Moeder Gods) en verbindt daarmee haar maagdelijkheid (uitspraak over de blijvende maagdelijkheid door een, niet algemeen, Lateraans Concilie (649)) en haar genadevolle heiligheid. De middeleeuwse mariologie heeft meer aandacht voor Maria’s rol in de verlossing, m.n. doordat zij bij Jezus kruis stond. In de Rooms-Katholieke Kerk wordt in de opbloei van de mariologie sinds de 19e eeuw (Newman, Scheeben) naar een synthese van beide beschouwingswijzen gestreefd, terwijl sinds ca.1950 een nieuwe aandacht voor Maria’s betrekking tot en haar plaats in de kerk valt waar te nemen.
Paus Pius IX verklaarde haar onbevlekte ontvangenis, d.w.z. haar vrijwaring voor (niet: bevrijding uit) de erfzonde krachtens Christus verdiensten, tot dogma (1854). Pius XII deed hetzelfde ten aanzien van haar tenhemelopneming met ziel en lichaam, d.w.z. haar eschatologische voltooiing na beëindiging van haar aardse leven (1950). Het Tweede Vaticaans Concilie nam een beschrijving van Maria’s plaats in Gods heilswerk op in de constitutie over de kerk (1964). Mariafeest, Mariaverering.
De protestantse kerken kennen geen afzonderlijke leer over Maria. De belijdenisgeschriften van de Reformatie spreken wel over de ‘geboorte uit de maagd Maria’, maar dit raakt de belijdenis van het waarachtige mens-zijn van Jezus, die als ieder mens geboren is. Pas later heeft het maagd-zijn meer betekenis gekregen: nl. Jezus geboorte als heilsdaad Gods; de Verlosser is niet door de mensheid verwekt. Daarvan is de ‘maagdelijke geboorte’ een teken (dat overigens in vrijzinnig-protestantse kringen ternauwernood een plaats heeft). De gedachte aan een plaats in Jezus heilswerk (medeverlossing door Maria) wordt principieel afgewezen: ‘onbevlekte ontvangenis’ en ‘lichamelijk tenhemelopneming’ acht men òf overleveringen die door de Schrift niet worden geleerd, òf latere constructies waarvoor geen houvast in de Schrift aanwezig is.
De titel ‘moeder van God’ wordt aanvaard.
LITT. Rooms-Katholiek: M.J.Nicolas, Marie, mère du Sauveur (1967); R.Laurentin, Court traité sur la Vierge Marie (1968); K.Riesenhuber, Maria in theolog. Verständnis von K.Barth und K.Rahner (1973); J.F.Lescrauwaet e.a., Plaats voor Maria in deze tijd? (1974); W.Beinert, Zal ook dit geslacht haar zalig prijzen? (1975). Protestants: H.Lamparter, Die Magd des Herrn, eine evangelische Marialogie (1949); H. Asmussen, Maria, die Mutter Gottes (1950); C.D.Moulijn, Maria (1950).