(maalde, heeft gemaald),
1. wentelen, woelen; dat maalt hem steeds door het hoofd, dat kan hij niet uit zijn gedachten zetten;
2. vol (onrustige) gedachten zijn, mijmeren, over, op iets malen; niet malen om, niet geven om;
3. niet wel bij het hoofd zijn, in de war zijn, hij zei dat ze van tijd tot tijd malende was;
4. zaniken, zeuren, lig niet zo te malen.