Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

luis

betekenis & definitie

v./m. (luizen).

1. ongevleugeld insekt met breed, plat lichaam, dat als parasiet leeft op mensen en zoogdieren en behoort tot de groep luizen; in zegsw. en uitdr.: hij wordt van de luizen opgevreten, zit vol ongedierte; een hongerigeluis, een begerig mens; hij is zo kaal als een luis; ook: hij heeft geen luis om dood te drukken, hij is zeer arm; zo veeg zijn als een op een kam, in groot gevaar verkeren; men behoeft geen luizen in de pels te zetten of te poten, men moet niet uitlokken tot kwaad waartoe toch al neiging genoeg bestaat; hij zit, alsof hij een luis in zijn oor heeft, alsof zijn geweten hem beschuldigt; er kan geen luis ver zijn lever lopen, hij wordt licht toornig; de luis aan de ketting, (scherts.) ben. voor een vuil en slecht logement;
2. (bij uitbreiding) ben. voor op planten en dieren parasiterende insekten, als bladluizen, schildluizen, vachtluizen enz.: perzikbomen die door de luizen zijn aangetast; in deze betekenis ook coll.: die plant zit vol luis.

< >