plantengeslacht uit de familie Liliaceae, met ca. 100 soorten overblijvende kruidachtige planten uit gematigde streken van het noordelijk halfrond. Ondergronds hebben zij een bol, die uit smalle, vlezige lobben bestaat (met een centrale stengelvoet).
Stengel bebladerd. Bloem meestal groot en opvallend, bloeiwijze een tros. Zeer populair sedert vele eeuwen is Lilium candidum, madonnalelie, wit; symbool van reinheid, geurend (ZuidEuropa, Midden-Oosten). L. martagon, Turkse lelie, wild in vele Europese bergstreken, heeft knikkende purperen bloemen en geurt s ochtends en s avonds. Als sierplant wordt gekweektL. tigrinum, tijgerlelie (China, Japan), met oranjegele, wrattige bloembladen, één van de soorten die in de bladoksel bulbillen (broedknop) vormt en zich dus gemakkelijk snel laat vermeerderen. Hetzelfde geldt voor bulbiferum, oranjelelie, die vroeger ook in Nederland voorkwam.
Zeer vele soorten en hybriden zijn in de handel, b.v. goudlelie, L. auratum, uit Japan (wit, bloemblad met gouden middenstreep en rode vlekjes); prachtlelie, L. speciosum, uit Japan (zonder middenstreep), bloeit in de nazomer. Als snijbloem L. longiflorum, langbloemige lelie (Japan, witte smal-trechtervormige bloem).