[Gr. laikos],m. (leken), .. 1. iemand die niet tot de geestelijke stand behoort;
2. iemand die van een bepaald vak geen verstand heeft, geen deskundige of vakman is: ik ben een volslagen op dat gebied; de leken, het publiek.
De term leek komt het eerst voor bij paus Clemens I (96 n.C.). In de kerkgeschiedenis, m.n. in de Oosterse kerken en in de Rooms-Katholieke Kerk,was de positie van de leek zowel theologisch als kerkrechtelijk nogal onbeduidend. Na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-65), trachtte men deze ontwikkeling ongedaan te maken. Het protestantisme kent geen leken, omdat het een priesterschap van alle gelovigen stelt. ambt.
LITT. H.Heimerl, Kirche, Klerus und Laien (1961); H.Kraemer, Het vergeten ambt in de kerk (1962); Y.M.J.Congar, Jalons pour une théologie du laïcat (1964); C.Leitmeier, Der Katholik und sein Recht in der Kirche (19
1. iemand die niet tot de geestelijke stand behoort;
2. iemand die van een bepaald vak geen verstand heeft, geen deskundige of vakman is: ik ben een volslagen op dat gebied; de leken, het publiek.
De term leek komt het eerst voor bij paus Clemens I (96 n.C.). In de kerkgeschiedenis, m.n. in de Oosterse kerken en in de Rooms-Katholieke Kerk,was de positie van de leek zowel theologisch als kerkrechtelijk nogal onbeduidend. Na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-65), trachtte men deze ontwikkeling ongedaan te maken. Het protestantisme kent geen leken, omdat het een priesterschap van alle gelovigen stelt. ambt.
LITT. H.Heimerl, Kirche, Klerus und Laien (1961); H.Kraemer, Het vergeten ambt in de kerk (1962); Y.M.J.Congar, Jalons pour une théologie du laïcat (1964); C.Leitmeier, Der Katholik und sein Recht in der Kirche (1971).