[Sp. lazo, strik, lus], m. (-s), lange werpriem van leder of touw, voorzien van een gemakkelijk aan te trekken lus, die over jachtwild of over een vijand wordt geworpen.
Een lasso, meestal 10-30 m lang, is verwant met de bola en de werpspeer met lus. Men kende de lasso reeds in het oude Egypte. De Spanjaarden, die de lasso op de Canarische Eilanden hadden leren kennen, brachten hem naar Amerika, waar hij sinds de 16e eeuw in gebruik is bij Indianen en veehouders, vooral om er vee en wilde paarden mee te vangen.