plantengeslacht, behorend tot de Phaeophyta, vele soorten bruinwieren omvattend, die meters lang kunnen worden en meest uit een stamvormig en een uit gesplitste lappen bestaand gedeelte (dat periodiek afvalt) zijn opgebouwd. Zij hechten zich aan rotsen in de nabijheid van de kusten van de oceanen van het noordelijk halfrond op vrij koude, ondiepe, soms ook op droogvallende plekken.
De bladlappen dragen groepen sporangiën, die elk 32 of 64 zoösporen leveren; zij ontsnappen bij opkomende vloed. Uit elke zoöspore ontstaat een mannelijke of een vrouwelijke plant (gelijke aantallen). Deze produceren weer antheridiën (die elk één antherozoïde met twee zweepharen levert, òf oögoniën (die één eicel leveren). Na bevruchting ontstaat opnieuw de zoösporenvormende generatie.