Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kwalijk

betekenis & definitie

bn. en bw.,

1. (weinig meer gebruikt) niet goed, niet juist, niet zoals het behoort: u hebt mij

begrepen; gaan, mank gaan, hinken; spreken, stamelen, brouwen;

2. niet zoals gewenst is of behoort, slecht: er — aan toe zijn; varen, tegenspoed ondervinden, ongelukkig zijn; dat is —, niet zo best; — rieken, slecht rieken, stinken;
3. onvolkomen, gebrekkig, weinig: zijn gedrag en zijn woorden zijn — met elkaar te rijmen; sluitende ramen; (vandaar) ternauwernood, bijna niet, maar net: hij kan leven; verborgen afkeer; 4. moeilijk, bezwaarlijk, niet licht: leesbaar; zoiets kan ik toch van hem verlangen;
5. (van gezindheid en uitingen) ongunstig of onaangenaam voor de betrokken persoon of zaak, of voor hem die ze verneemt: iemand -bejegenen; het was niet — gemeend; vooral in iemand iets nemen, het ongunstig van hem opnemen, het euvel duiden, zich er gegriefd of beledigd over tonen; (als of naderend tot tw.) neem mij (neemt u mij) niet pardon!; (scherts.) nemen is stelen of wie neemt is een dief;
6. (gew.) vallen, flauw vallen, bezwijmen.

< >