(Lat.: artes liberales), voor de middeleeuwse mens de samenvatting van alle wetenschap. De zeven vrije kunsten werden veelal allegorisch uitgebeeld als vrouwen met specifieke attributen, soms vergezeld van een beroemd vertegenwoordiger van een bepaalde tak van wetenschap, b.v.
Cicero, Aristoteles, Pythagoras. Omdat zij beschouwd werden als wapen tegen het heidendom, bracht men ze vaak aan bij portalen van kathedralen, soms samen met de zeven →deugden. Vanaf de 14e eeuw werden de zeven vrije kunsten vooral in Italië uitgebeeld in fresco’s en graftomben. In de renaissance werd het aantal kunsten soms uitgebreid tot tien. De vrije kunsten zijn in de iconografie als volgt te herkennen: grammatica onderwijst kinderen of heeft alleen een roede in de hand; retorica heeft een boek en schrijfgerei; dialectica heeft een slang, schorpioen of weegschaal als attribuut; geometria houdt een passer en een globe vast; aritmetica wordt afgebeeld met een telraam; astronomia hanteert een instrument waarmee zij de stand van de sterren meet; musica bespeelt een muziekinstrument. LITT. R.van Marle, Iconografie de l’art profane au moyen-age (1931); J.J.M.Timmers, Christelijke symboliek en iconografie (1974).