Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Cicero

betekenis & definitie

Cicero, - Marcus Tullius, Romeins staatsman, redenaar en schrijver, *3.1.106 v.C. Arpinum, †(verm.) 7.12.43 v.C. Caieta; uit niet-voorname familie.

Cicero kreeg zijn opleiding te Rome, in Griekenland en Klein-Azië. In 75 v.C. was hij quaestor op Sicilië, een functie die hem automatisch het lidmaatschap van de Senaat opleverde. Hij huwde Terentia, die de naam van een aanzienlijk geslacht en een forse bruidschat inbracht.

Zij hadden een dochter, Tullia (†45 v.C.), en een zoon Marcus. Na 30 jaar volgde een echtscheiding (47 v.C.), waarna hij enige tijd met Publilia gehuwd was. In 63 v.C. was Cicero consul.

Tijdens zijn consulaat ontdekte hij de samenzwering van Catilina, die zich opwierp als voorvechter van de populares (een weinig omlijnde volkspartij, meer een beweging).

Hierdoor kreeg hij de eretitel pater patriae (vader des vaderlands). Hij liet echter de samenzweerders zonder vorm van proces terechtstellen.

Dat verschafte Caesar, Pompeius en Crassus (het eerste →driemanschap) het motief om hem door Clodius Pulcher te laten verbannen. In 57 v.C. werd hij op voorstel van Milo teruggeroepen en schadeloos gesteld voor zijn genaaste bezittingen. Een poging tot oppositie werd verder gesmoord door een scherpe waarschuwing van Caesar.

Hij wijdde zich geheel aan de advocatuur, maar in 51 v.C. werd hij benoemd tot proconsul in Cilicië, een functie die hij zonder veel enthousiasme aanvaardde. Hier betoonde hij zich, evenals vroeger op Sicilië, een veel minder corrupt bestuurder dan zijn tijdgenoten.

Ook speelde hij hier zijn enige militaire rol, waarna zijn soldaten hem huldigden als imperator.

Rome kende hem echter niet de verhoopte triomftocht toe, maar slechts een →ovatio. Intussen brak de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius uit, waarin Cicero zich na lang aarzelen bij de laatste aansloot. Toen deze bij Farsalos (48 v.C.) verslagen werd, verzoende Cicero zich met Caesar, maar hij hield zich buiten de politiek tot Caesars vermoording (44 v.C.).

Daarna sloot hij zich bij Octavianus aan. Maar na de vorming van een tweede driemanschap (Antonius, Octavianus, Lepidus) in 43 v.C. verscheen zijn naam spoedig op de proscriptielijst en volgde zijn gewelddadige dood.Cicero was door zijn afkomst een homo novus (nieuweling) in de Romeinse politiek. Maar zeker van 75-43 v.C. was hij er de centrale figuur. Zijn invloed berustte niet op familiale tradities of wijdvertakte connecties, eventueel versterkt door militair succes. Zeker overschatte hij die invloed, maar zijn betekenis, m.n. inzake het formuleren van politieke doelstellingen, moet ook in de praktijk bepaald niet onderschat worden. Gesteld moet worden dat hij het slachtoffer werd van zijn vasthouden aan drie idealen: res publica (wat o.a. een constitutionele regeringsvorm inhield), libertas (afwijzing van alleenheerschappij) en concordia ordinum (het politiek vergelijk tussen de verschillende bevolkingslagen van de Romeinse heerschappij).
Ciceros litteraire activiteiten bestreken wijd uiteenlopende gebieden met onderlinge raakvlakken: zijn theoretische behandeling van de retoriek is niet los te denken van de toepassing in zijn redevoeringen, maar evenmin van de wijsgerige themas in dialoogvorm. Zijn correspondentie, die slechts gedeeltelijk voor publikatie bestemd was, toont hoezeer bezinning en praktijk elkaar aanvullen. Zelfs zijn poëtische activiteit is geïntegreerd (hij schreef o.a. een verloren epos over zijn consulaat): Cicero was altijd geëngageerd. In zijn wijsgerig werk maakte hij de zeer gevarieerde contemporaine Griekse wijsbegeerte toegankelijk voor zijn Romeinse lezers. De gedachte aan originaliteit was hem ver.

Ciceros belang ligt veeleer in het aandragen van discussiemateriaal in eigen politieke context, materiaal dat zeker tot na de renaissance relevant zal blijven. Zelf had hij veel waardering voor de stoïcijnse ethiek, maar hij voelde zich toch meer thuis bij de gedachtengang van de Academici (→academie). Door de dialoogvorm krijgen evenwel in Ciceros behandeling ook epicurische en sceptische standpunten een redelijke gestalte. Zijn schepping van een Latijnse wijsgerige terminologie was incidenteel, maar bleek van het grootste belang voor de vormgeving van de westerse cultuur. Daarbij was hij een volstrekt superieur stilist, een meester zowel in het hanteren van de fijne nuance als in het arrangeren van zijn stof.

In het gepubliceerde werk is het proza ritmisch en veel informatie over antiek prozaritme is te danken aan zijn retorische verhandeling Orator. Bewaarde werken: over de theorie van de welsprekendheid: De inventione, De oratore, Brutus sive de claris oratoribus. Orator; politieke en wijsgerige verhandelingen: De republica (over de beste staatsvorm), De legibus (wijsgerige grondslag van wetgeving), Paradoxa, Hortensius (aansporing tot de studie van de wijsbegeerte; fragm.), Definibus bonorum et malorum, Academica, Tusculanae disputationes, De natura deorum, Cato maior (over ouderdom), De divinatione, De fato, Laelius (over vriendschap), De officiis (over de plichten); politieke toespraken en pleitredes: Pro P.Quinctio (81 v.C.), Pro Sex. Roscio Amerino, Verrinae (tegen Verres, stadhouder van Sicilië, wegens afpersing; in 5 boeken), Pro A.Caecina, Pro Q.Roscio comoedo, De imperio Cn. Pompei, Pro Cluentio Habito, De lege agraria, vier Catilinariae (tegen Catilina), Pro Murena, Pro P.

Corn. Sulla, Pro Archia, Pro L.Flacco, De provinciis consularibus, Interrogatio in Vatinium testem. Pro Balbo, Pro Plancio, Pro Rabirio Postumo, Pro Milone, Pro Marcello, Pro Ligario, Pro rege Deiotaro, 14 Philippicae (tegen Antonius in 44 en 43 v. C.); brieven: Ad familiares (16 dln. vele daarbij aan Atticus), Ad Quintum fratrem (3 dln.); 5 gedichten: Aratea (vert. van Aratus). Uitgaven: Opera omnia, door Atzert e.a. sinds 1914 verschijnend bij Teubner (Leipzig); tekst met Fr. vert. van Bornecque e.a. (sinds 1921, coll.

Budé). [dr.B.L.Hijmans] LITT. G.Boissier, Cicéron et ses amis (1865); L. Laurand, Cicéron, vie et oeuvres (2e dr. 1935-38); K.Sprey, M.T.Cicero (1938); O.Seel, Cicero, Wort, Staat, Welt (1953, 2e dr. 1961); P.M.Valente, Léthique stoïcienne chez Cicéron (1956); A.Weische, Cicero und die neue Akademie (1961); K. Büchner, Cicero (1963); T.A.Dorey enz.. Cicero (1965); R.E.Smith, Cicero the statesman (1966); M.

Gelzer, Cicero, ein biogr. Versuch (1969); B. Kytzler, Ciceros literarische Leistung (1973); W. Görler, Unters. zu Ciceros Philosophie (1974); E. Rawson, Cicero (1975).

< >