v. (-en), naam van particuliere organisaties in Nederland en België die als doelstelling hebben de bevordering van de maatschappelijke gezondheidszorg onder alle lagen van de bevolking.
(e) De werkzaamheden van de kruisverenigingen zijn in grote lijnen: ziekenverpleging aan huis (wijkverpleging), preventieve gezondheidszorg en positieve gezondheidszorg. De eerste taak is de oudste. De wijkverpleegster is vooral ten plattelande de spil van het plaatselijke kruiswerk. De preventieve gezondheidszorg (vooral na 1920 tot ontwikkeling gekomen) kan o.a. omvatten: prenatale zorg, zuigelingenen kleuterzorg (consultatiebureaus), →kraamzorg, zorg voor het schoolkind (alleen in Limburg), tuberculosebestrijding, reumatiekbestrijding, revalidatie, zorg voor geestelijke volksgezondheid, astma-, epilepsieen kankerpreventie en -bestrijding, bestrijding van geslachtsziekten, bejaardenzorg, dieetvoorlichting, en soms gezinsverzorging. De positieve gezondheidszorg, sterk met de preventieve verweven, komt vooral na de Tweede Wereldoorlog tot ontplooiing in de gezondheidsvoorlichting en opvoeding.
Directe aanleiding tot de oprichting van de Ned. kruisorganisaties vormde de inwerkingtreding van de Besmettelijke Ziektenwet in 1873 en de tegenstand die deze wet bij de bevolking ontmoette. Dit leidde in 1875 tot oprichting in Noord-Holland van het Witte Kruis. In 1900 kwam, eveneens op algemene grondslag, de eerste Groene-Kruisvereniging tot stand in Langeruigeweide (Zuid-Holland). Geleidelijk volgden meer plaatselijke en provinciale verenigingen, wat in 1911 leidde tot de oprichting van de Algemene Ned. Vereniging Het Groene Kruis. Later werd dit levensbeschouwelijk gedifferentieerd: het rooms-katholieke Wit-Gele Kruis (1923), en het protestante Oranje-Groene Kruis (1938).
In 1975 telde Nederland in totaal ca. 1300 kruisverenigingen, die ca. 3800 wijkverpleegsters in dienst hadden en vrijwel alle over een wijkgebouw, waarin een magazijn, beschikten. De plaatselijke kruisverenigingen zijn rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen, autonome lichamen dus, hoewel aan bepaalde voorschriften gebonden. Hun financiële middelen bestaan uit rijks-, provinciale en gemeentesubsidies en de particuliere bijdrage in de vorm van contributie. Van de Ned. bevolking is 82% lid van een kruisorganisatie.
Sinds ca. 1970 is er een ontwikkeling gaande tot ‘ontkleuring’ van de kruisverenigingen. In vele plaatsen zijn de lokale kruisverenigingen al gefuseerd tot één nieuwe organisatie, of hebben zij een stichting gevormd die de verschillende verenigingen overkoepelt. Ten aanzien van de provinciale kruisverenigingen is het ontzuilingsproces al voltooid. De drie landelijke organisaties hebben de stichting Nationaal Centrum voor Kruiswerk gevormd en hun drie bureaus tot één landelijk bureau samengevoegd. Het orgaan van de landelijke kruisorganisatie is: Maatschappelijke Gezondheidszorg. De activiteiten die in Nederland door de kruisverenigingen waargenomen worden, zijn in België verdeeld over het Wit-Gele Kruis (diensten voor verpleging ten huize; gesticht in 1937), de Familiale Helpsters, en de verpleegsters van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, afdeling zuigelingentoezicht ten huize.
Geen kruisverenigingen in de bovenbedoelde zin zijn in Nederland: het Ivoren Kruis, het Oranje Kruis en het Rode Kruis; in België: het Vlaamse Kruis, het Blauwe Kruis.