Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kraamzorg

betekenis & definitie

v./m., zorg voor moeder en kind bij de bevalling en in de eerste weken na de geboorte.

(e) Kraamzorg in georganiseerd verband is in Nederland pas goed tot ontwikkeling gekomen na de Tweede Wereldoorlog. Daarvóór was veelal geen deskundige kraamhulp beschikbaar. De hulp is nu in verschillende vormen te verkrijgen.

1. Wijkkraamverpleegster, die ook zieke kraamvrouwen mag verplegen.
2. Interne kraamzorg door gediplomeerde en leerling-kraamverzorgsters, die overdag kraamvrouw, baby en gezin verzorgen. Deze zorg wordt geboden vanuit al of niet levensbeschouwelijk georganiseerde kraamcentra, veelal uitgaande van kruisverenigingen. Financiering geschiedt door overheidssubsidies en particuliere vergoeding per verzorgingsdag. Door de daling van het geboortencijfer en door een verschuiving van thuisbevallingen naar klinische en poliklinische bevallingen is het aantal kraamcentra teruggebracht van 189 (1969) naar 90 (1975).
3. Wijkkraamzorg beperkt zich tot hulp aan moeder en baby, meestal tweemaal per dag, waardoor één kraamverzorgster een aantal kraambedden dagelijks kan verzorgen. Ook deze zorg gaat vaak van de kraamcentra uit.
4. Kraamzorg in ziekenhuizen en kraaminrichtingen. In Nederland vindt ruim 50 % van de bevallingen plaats in deze inrichtingen. Dit percentage neemt geleidelijk toe; in vele andere westerse landen nadert het al 100 %.

De laatste jaren is er een nieuwe vorm van verloskundige hulp bijgekomen: de poliklinische bevalling, waarbij kraamvrouw en pasgeborene(n) na de bevalling nog ongeveer een etmaal in het ziekenhuis opgenomen blijven. Het percentage poliklinische bevallingen is gestegen van 1,8 % (1969) tot 6,7 % 91974).

De goede organisatie van de kraamzorg heeft mede geleid tot het lage zuigelingensterftecijfer →kindersterfte) in Nederland. Sinds 1966 is voor ziekenfondsverzekerden de kraamhulp een verstrekking in natura geworden.

In België vindt ruim 90 % van de bevallingen in een kraaminrichting plaats. De verlossing gebeurt in nagenoeg alle gevallen door een arts, meestal een verloskundige. De kraaminrichtingen maken gewoonlijk deel uit van een openbaar of een privéziekenhuis. Het aantal zelfstandige kraaminrichtingen daalt voortdurend onder druk van de overheid. De zorg voor de zwangere en voor moeder en kind in de eerste periode na de bevalling wordt gecoördineerd door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK), dat ofwel zelf preen postnatale raadplegingen organiseert, ofwel subsidies verleent aan levensbeschouwelijke organisaties die dergelijke raadplegingen inrichten (Vlaanderen: voornamelijk de Moederen Kindzorg van de Kristelijke Arbeidersvrouwen; Wallonië: voornamelijk het Oeuvre pour la Protection Maternelle et Infantile des Femmes Prévoyantes Socialistes). Zij zijn kosteloos.

Nagenoeg de helft van de zwangeren bezoekt deze raadplegingen (gemiddeld drie raadplegingen per zwangerschap) : er is een medisch en een psychoprofylactisch gedeelte aan dit onderzoek, waargenomen door een vrouwenarts en een vroedvrouw of verpleegster. Wanneer de moeder na de bevalling de kraaminrichting verlaat, en ook tijdens haar verblijf in de kraaminrichting, kan het huishouden verzorgd worden door de zgn. →familiale helpsters. Na haar terugkeer uit de kraaminrichting kan de moeder een beroep doen op de postnatale raadpleging van het NWK (ca. 25 % van de moeders doet dit), voor haar zuigeling op de zuigelingenraadpleging (NWK),wat door ruim 80 % van alle moeders wordt gedaan; deze raadpleging wordt verzorgd door een kinderarts en een verpleegster. De overigen raadplegen een gevestigd arts.

< >