m. (-s), 1. type oorlogsschip (e); 2. bepaald model jacht.
(e) Een kruiser is een oorlogsschip van gemiddelde grootte, voorzien van artillerie of geleide wapens, bestemd voor het uitvoeren van bepaalde opdrachten: begeleiding van oorlogsschepen, escorte van koopvaardijschepen, beschietingen, opsporing van vijandelijke strijdkrachten (verkenning), e.d. Aan het eind van de 19e eeuw werd naast de kleine en ongepantserde kruiser een groter en zwaarder bewapend en gepantserd schip gebouwd, de pantserkruiser. Uit deze laatste ontwikkelde zich begin 20e eeuw weer de slagkruiser, die bij verschillende acties in de Eerste Wereldoorlog van zich deed spreken (Falkland Eilanden, Doggersbank, Jutland). Bij het Vlootverdrag van Washington (1922) werd bepaald dat de standaard-waterverplaatsing van de kruisers de 10000 t niet mocht overschrijden en er werd onderscheid gemaakt tussen kruisers met geschut tot 15,5 cm (lichte kruisers) en van meer dan 15,5 cm, maar maximaal 20,3 cm (zware kruisers). Dit leidde ertoe dat alle grote mogendheden kruisers gingen bouwen van 10 0001 en met 6-10 kanons van 20,3cm, Washingtonkruisers. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog hield geen enkel land zich meer aan de bepalingen van het Vlootverdrag van Washington en zijn ook grotere kruisers gebouwd.
In 1955—56 verschenen de eerste met geleide wapens uitgeruste Amerikaanse kruisers en in 1961 verscheen de eerste Amerikaanse kruiser met kernvoortstuwing en geleide wapens. De grootste kruisers die de Ned. marine ooit heeft bezeten, waren de ‘De Ruyter’ en de ‘De Zeven Provinciën’. In de eerste helft van de jaren zeventig werden beide kruisers van de vloot afgevoerd. Hiervoor in de plaats kwamen de geleide-wapenfregatten: →fregat ‘Tromp’ en fregat ‘De Ruyter’. zie afb.