m. (-s), een blaasinstrument, bestaande uit een enge houten buis, aan het ondereinde omgebogen als het handvat van een wandelstok.
(e) De kromhoorn heeft een dubbelriet, vergelijkbaar met dat van de hobo, maar hier wordt het niet door de lippen van de bespeler aangeraakt, want het dubbelriet is omgeven door een windkapsel. De bespeler blaast door een zij-opening in het windkapsel. De boring van de buis is eng-cilindrisch. De klank is zacht en nasaal. Het tonenbereik is vrij klein (een none) omdat overblazen niet mogelijk is. Voor authentieke uitvoeringen van renaissancemuziek wordt dit instrument weer veel gebruikt. Er zijn sopraan-, alt-, tenoren baskromhoorns. zie afb.