Ned. jurist, *8.9.1880 Groningen, ♱27.12.1956 ’s-Gravenhage. Kranenburg studeerde te Groningen en Leiden.
Hij werd advocaat, in 1915 hoogleraar staatsrecht te Amsterdam, in 1927 te Leiden. Van 1929-51 was hij lid voor de Vrijzinnig Democratische Partij en na 1946 voor de Partij van de Arbeid, van 1946-51 voorzitter van de Eerste Kamer, daarna (tot 1955) lid van de Raad van State. Werken: Positief recht en rechtsbewustzijn (2e dr. 1928), Het Ned. provinciaal recht (2e dr. 1947), Studiën over recht en staat (4e dr. 1953), Inleiding in het Ned. administratief recht (3e dr. 1955), De grondslagen der rechtswetenschap (5e dr. 1955), Algemene staatsleer (5e dr. 1955), Het Ned. staatsrecht (2 dln. 8e dr. 1957—58).