m. (-s), Turdus pilaris, vogelsoort uit de familie lijsters.
(e) De kramsvogel heeft de grootte van een merel. Kenmerkend zijn o.a. de blauwgrijze kop en stuit, kastanjebruine rug en zwartachtige staart; verder een geelbruine, zwartgevlekte keel en borst, en witachtige buik. Het broedgebied strekt zich uit van Noorden Midden-Europa tot in Siberië. De kramsvogel broedt de laatste jaren in toenemend aantal in de Ardennen en Zuid-Limburg. Verder is hij in Nederland en België doortrekker en wintergast van eind sept.-half mei. In Zuid-Europa worden kramsvogels op de trek bij duizenden gevangen voor consumptie.