Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kraam

betekenis & definitie

v./m./o. (kramen),

1. tent van hout en/of doek waarin waren te koop worden aangeboden, zoals op markten en kermissen: de kramen zetten, afbreken; poffertjeskraam; (zegsw.) dat komt (hem) in zijn — te pas, daar kan hij voor zijn doel goed gebruik van maken, dat komt hem van pas;
2. de koopwaren in een kraam: de inpakken; bij uitbreiding de gezamenlijke waren die een handelaar te koop heeft, vooral als term in de bloembollenhandel; (fig.) de gehele boel, de rommel; 3. kinderbed, het bed waarin een vrouw bevalt, meestal in uitdrukkingen waarin niet meer aan het bed zelf gedacht wordt, maar alleen aan de bevalling: in de — liggen, bevallen; in de — moeten, zwanger zijn.

< >