v./m. (-gen), (bouwkunde) plaats in een constructie waar de warmteweerstand aanzienlijk kleiner is dan in de onmiddellijke omgeving ervan.
(e) In het algemeen zal men isolatiematerialen moeten aanbrengen om te voldoen aan de minimaal vereiste waarden van de warmteweerstand van buitenwanden, daken en vloeren van gebouwen. De isolatie, met zijn geringe sterkte en stijfheid, zal echter vaak doorbroken moeten worden om de samenhang van het gebouw te waarborgen. Op die plaatsen is het warmteverlies dan echter groter, de kou ‘dringt door’ tot aan het binnenoppervlak (vandaar: koudebrug; gezien het gemakkelijker warmtetransport zou ‘warmtebrug’ oók kunnen). Een koudebrug is niet alleen nadelig voor het energieverbruik, maar veroorzaakt in de winter plaatselijk lagere oppervlaktetemperaturen en mogelijk aldaar het optreden van condensatie. Koudebruggen vormen twee problemen:
1. hun daadwerkelijke invloed op warmteverliezen en temperatuurverdelingen vaststellen, zal veelal alleen experimenteel of met digitale rekentechnieken kunnen plaatsvinden, wat voor kleinere projecten al gauw te kostbaar en
tijdrovend is;
2. een constructief en thermisch goede oplossing vinden voor een onaanvaardbaar bevonden koudebrug, is niet eenvoudig.