Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kosmopolitisme

betekenis & definitie

[Gr. polites, burger], o., wereldburgerschap, de opvatting die de gehele aarde als vaderland en alle mensen als medeburgers ziet.

(e) Het kosmopolitisme is o.m. een reactie tegen de zeer sterke habitus van de mens, zich aan enig gesloten leefverband gebonden te voelen en zich in samenhang daarmee af te zetten tegen andere groepen. Zoals de oude Grieken zich afzetten tegen niet-Grieken, die zij →barbaren noemden. Maar het verval van de oude godsdienst en van de oude gemeenschapsvormen (clan, geslacht, familie) was een van de aspecten van het gecompliceerde proces dat bij de Grieken tot filosofie, tragedie en democratie leidde, en daarmee ook tot de emancipatie van het individu. Dit →individualisme is tevens uitgangspunt voor het kosmopolitisme: de mens is primair wereldburger; bestaande gemeenschapsvormen zijn geen van nature gegeven zaken, maar ontstaan door overeenkomst. Sofisten, cyrenaïci, cynici en diverse materialisten vertegenwoordigden deze visie, die eerst een tamelijk abstract ideaal was, maar in het Grieks-Macedonische en later het Romeinse wereldrijk aan concreetheid won. Ook het eerste christendom kende wel degelijk een kosmopolitisme dat bestaande vormen wenste te doorbreken, en op geregelde tijden komt die trend terug. In de 18e eeuw was de Verlichting in al haar nuances sterk geporteerd voor de ideeën van het kosmopolitisme. In de 19e eeuw werd het kosmopolitisme reactie op het vaak maar al te enge nationalisme en na de Eerste Wereldoorlog kreeg het vaste voet in internationale strevingen en organisaties (Volkenbond, Verenigde Naties).

In de sociologie onderscheidt men een lokale en een kosmopolitische →oriëntatie.

LITT: T.Hartwig, Der kosmopolitische Gedanke (1924); W.Tarn, Alexander the Great and the unity of mankind (1933).

< >