m. (-bazen),
1. oorspronkelijk: leider van, opzichter over een troep werkvolk;
2. (landbouw) krooibaas;
3. particulier uitleenbedrijf dat tegen een vast uurtarief koppels of individuele, bij hem in dienst zijnde arbeiders uitleent aan bedrijven die een (plotseling) tijdelijk tekort aan personeel hebben (e).
(e) De juridische constructies lopen vaak sterk uiteen. Soms is formeel geen sprake van uitlening door de werkgever van zijn arbeidskrachten, maar b.v. van →aanneming van werk of zelfs van individueel verrichten van enkele diensten. Hoewel de uitleenbedrijven of koppelbazen vaak te zamen met →uitzendbureaus onder de omschrijving ‘terbeschikkingstelling van arbeidskrachten’ worden gevat, beperkt het spraakgebruik het begrip veelal tot de uitlener van handarbeiders. De koppelbazen, met activiteiten vooral in de scheepsbouw, bouwnijverheid, mijnindustrie en het schoonmaakbedrijf, zijn in Nederland en België bekend geworden door o.a. het via ronselpraktijken bedrijven van malafide vormen van uitlening, het ontlopen van sociale voorschriften, het ontduiken van veiligheids-of sociale-verzekeringsvoorschriften, het nalaten van de betaling van sociale-verzekeringspremies, het betalen van vaak (extra) zwarte lonen, het knoeien met loonbelasting, het laten verrichten van verboden nevenarbeid, waardoor zij de arbeidsmarkt ontwrichten en vaak lichtvaardig met de belangen van de betrokken arbeidskrachten omsprongen. In Nederland greep de wetgever in bij de Wet op de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten van 31. 7.1965 (Stb. 379), door het bedrijf te binden aan een vergunning of schriftelijke melding als de minister van Sociale Zaken dit nodig zou achten; tevens werden de uitgeleende arbeidskrachten verplicht onder de sociale verzekering gebracht en werd als werkgever beschouwd degene op wie de verplichting rust het loon te betalen (doorgaans de lener). In 1971 werd de uitleenactiviteit verboden voor de bouwnijverheid in het gehele land en de metaalnijverheid in het Rijnmondgebied, sedert 1972 ook voor ondernemingen waar werkstaking heerst.
In Duitsland kwam in 1972 de ‘Gesetz zur Regelung der gewerbsmässigen Arbeitnehmerüberlassung’ tot stand. Ook in België kwam koppelbaasactiviteit voor in het havengebied en de bouwnijverheid; ook hier werd getracht het probleem bij de wet op te lossen en de sociale zekerheid van de zgn. interimarbeiders te regelen.
LITT: Soc. Econ. Raad, Advies over de uitlening van arbeidskrachten (1961); W.Albeda, H.van de Baak en G. Veldkamp, Uitzendarbeid (1972); F.van Haasteren en M.van Overeem, Arbeid à la carte (1976).