o. (-ken), in vele kerken de af sluiting van het koor naar het schip.
(e) Het koorhek, dat uit een borstwering van paneelwerk met daarboven gesneden houten of gegoten spijlen bestaat en in het midden een dubbele deur heeft, is sedert de gotiek in gebruik. Vele kunstvolle koorhekken zijn bewaard gebleven.
LITT: J.S.Witsen Elias, Koorbanken, koorhekken en kansels (1946).