Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

koolzaad

betekenis & definitie

o. (-zaden), ondersoort van Brassica napus, gewas uit de familie Cruciferae.

(e) Koolzaad (Brassica napus ssp. oleifera) is te onderscheiden in zomerkoolzaad en winterkoolzaad. Koolzaad bezit diploïd 38 chromosomen en onderscheidt zich hierdoor van raapzaad (Brassica campestris rapa oleifera) dat diploïd 20 chromosomen bevat. Het geslacht Brassica omvat talrijke cultuursoorten en werd reeds in de middeleeuwen in de Nederlanden verbouwd. Het zaad levert na persen een niet-drogende olie, die voor consumptiedoeleinden gebruikt wordt.

Het voornaamste vetzuur in koolzaadolie, het erucazuur, kan bepaalde orgaanafwijkingen veroorzaken bij proefdieren. Ook voor menselijke consumptie achtte men dit vetzuur minder geschikt.

Door veredeling is men erin geslaagd het erucazuurgehalte tot vrijwel nul terug te brengen en te vervangen door linolzuur. In de meeste landen zijn alleen erucazuur-arme rassen toegelaten voor de teelt van koolzaad ten behoeve van de margarineindustrie. Op kleine schaal wordt nog erucazuurrijk koolzaad geteeld voor de wasmiddelenindustrie en voor technisch gebruik.

Men treft koolzaad meestal aan op vruchtbare kleien zwavelgronden. Als voorvrucht komen alleen gewassen in aanmerking die vroeg het veld ruimen (vlas, erwten, graszaad, vroege aardappelen).

Koolzaad wordt doorgaans eind aug.—begin sept, gezaaid met 6-9 kg zaaizaad per ha op 25-30 cm rijenafstand. Een te vroeg gezaaid gewas geeft kans op uitwinteren, een te laat gezaaid gewas op opbrengstderving.

Het koolzaad heeft van verschillende ziekten en vijanden te lijden. Van de schimmelziekten zijn de sclerotiënrot (rattekeutelziekte, Scleroninia sclerotiorum) en de spikkelziekte (Alternaria brassicae) de voornaamste. Behalve het bieteen koolcystenaaltje heeft koolzaad een groot aantal vijanden.

Het schadelijkst zijn de aardvlo, de glanskever en de snuitkever.

Zodra de korrels bruin gaan kleuren kan het koolzaad in het zwad gemaaid worden, waarbij men een hoge stoppel laat staan om daarna uit het zwad te dorsen. Ook wordt koolzaad wel rechtstreeks gemaaidorst, maar dan moet het zaad wel meteen gedroogd worden. Voor een goede bewaring dient het vochtgehalte onder de 11 % te blijven.

Het koolzaad wordt tot olie en koeken, schilfers of schroot verwerkt. De olie wordt gebruikt bij de margarinefabricage, voor mayonaise en als braadolie. Zij wordt gewonnen door persen, wringen of extraheren. De perskoek dient voor veevoer. De hierin aanwezige glucosinolaten kunnen onder bepaalde omstandigheden omgezet worden in giftige mosterdolie. In Canada, Frankrijk en Zweden zijn er erucazuur-arme rassen gekweekt die ook een laag gehalte aan glucosinolaat hebben. Frankrijk en de BRD verbouwen van de EG-landen het meeste koolzaad.

In België zijn de gemiddelde opbrengsten voor winterkoolzaad en zomerkoolzaad 1240 resp. 1450 kg per ha (1976). In hetzelfde jaar bedroeg het areaal winterkoolzaad 256,3 ha en zomerkoolzaad 25,2 ha.

In Nederland wordt voornamelijk winterkoolzaad verbouwd. In 1976 bedroeg het areaal 12300 ha met een opbrengst van 2600 3200 kg per ha.

< >