o. (en), Oryctolagus cuniculus, zoogdier soort uit de orde haasachtigen; (metonymisch) vlees van konijnen.
(e) BIOLOGIE. Haas en konijn, hoewel verwant, verschillen in verscheidene opzichten: de haas is groter, heeft langere oren en een relatief langere staart. Hazen bewonen het open veld, konijnen daarentegen zijn sociale holbewoners. De jongen van de haas zijn nestvlieders, die met open ogen en geheel behaard in een kuiltje geboren worden. Jon ge konijnen echter zijn naakt, doof en blind (nest blijvers), en worden nog geruime tijd in het nest ver zorgd. Het wilde konijn is 34—45,5 cm lang, met een staart van 4—8 cm; het gewicht: 1,3—2,2 kg. Konijnen hebben een eigenaardige spijsvertering: het zwaarverteerbare plantenmateriaal moet het darmkanaal tweemaal passeren. In het hol eten zij de zachte feces direct uit de endeldarm (→koprofa gie), terwijl de typische, harde keutels later buiten gedeponeerd worden.
Konijn en haas komen in hetzelfde gebied voor, maar zij zijn door hun terreinkeus scherp geschei den. De verspreiding van het wilde konijn heeft zich onder invloed van de mens zeer gewijzigd. Na de ijstijden was dit dier in Noord en WestEuropa uit gestorven, en het is pas met de mens mee in histori sche tijd in deze gebieden vanuit het mediterrane gebied teruggekeerd.
De voortplantingssnelheid van het konijn is spreek woordelijk geworden. Ovulatie treedt pas op onder invloed van de copulatie (ca. 12 uur na de copula tie). Na een draagtijd van 44,5 week komen 1—9 (maximaal 14) jongen ter wereld; enige uren na de geboorte wordt het wijfje weer bronstig en gedekt. Tijdens het opgroeien van het nest is het moerkonijn dus al weer drachtig. Na 4—5 maanden zijn de jon gen al geslachtsrijp, hoewel zij in WestEuropa zel den in hetzelfde kalenderjaar al tot voortplanting komen. Per jaar kan een konijnemoer 5—7 maal jongen werpen.
Men heeft berekend dat de nako melingschap van één konijnenpaar per jaar tot meer dan 30 kan oplopen, meestal zal dit getal echter veel lager liggen. Het grote aantal roofvijanden houdt normaliter de populatie binnen redelijke grenzen. Alleen in streken als Australië, waar natuurlijke vijanden ontbraken (en nog ontbreken, ook het in voeren van b.v. de vos heeft geenszins het gewenste effect gehad) is het zeer snel uit de hand gelopen. Verwanten van het wilde konijn komen voor in Noord en ZuidAmerika, Afrika en ZuidAzië. Het wilde konijn is de stamvader van het tamme konijn.
LITT: A.W.Boback, Das Wildkaninchen (1970). DIERENHOUDERIJ.
Het tamme konijn is reeds lang als huisdier bekend en stamt af van één enkele stamvorm, het wilde konijn uit het Middellandse Zeegebied, dat zich vandaar verbreid heeft. Het tamme konijn wordt gefokt voor de slacht. De huid wordt als bont gebruikt terwijl bij de Angorakonij nen tevens de ‘wol’ van belang is. Men kent zeer veel rassen en er is een bloeiende sportkonijnenfok kerij. Bekende nutrassen zijn de Vlaamse reus en de Franse hangoor. →konijnevoeding.