v. (s, niën),
1. volksplanting, nederzet ting buiten het eigen grondgebied van de natie ge sticht om handel te drijven, ongecultiveerd land te ontginnen enz.; in staatsrechtelijke zin: zo’n gebied onder eigen bestuur, maar waarvan de opperste regeringsorganen in het moederland gevestigd zijn (e): een stichten of vestigen; de Engelse koloniën;Ned. Indië was reeds sinds 1922 geen — meer, maar een deel van het Rijk;
2. de gezamenlijke landslieden van een natie in een bepaalde stad: de Ned. — te New York;
3. in een land zelf ben. voor stichtingen tot landontginning door behoeftigen en voor inrichtin gen waarheen landlopers, bedelaars en gestraften worden gezonden; de — Veenhuizen; voorts voor in richtingen in een gezonde landstreek waarheen zwakke (vroeger vaak behoeftige) kinderen (al of niet gedurende de vakantie) gezonden worden voor herstel of verbetering van hun gezondheid (kinder, vakantiekolonie);
4. (biologie) verzamelterm voor allerlei groepen van bijeenlevende organismen, m.n. van vogels en bepaalde lagere dieren (e).
(e)BIOLOGIE. In de vegetatiekunde kan een kolo nie zowel door een vegetatie (kloon) als door ge slachtelijke voortplanting ontstaan. Deze kolonie zal veelal bestaan uit planten die tot meer dan één soort behoren. Ook in gevallen dat een groep plan ten of dieren op een geïsoleerde plaats of in een nieuw gebied leeft, wordt de term kolonie gebruikt. In de dierkunde gebruikt men dit begrip vooral met betrekking tot vogels, aangezien zij regelmatig in kolomes broeden. Dit is alleen mogelijk indien er voldoende voedsel aanwezig is en het gebied ge vrijwaard is van vijanden. Bovendien komt men de kolonievorm tegen bij eencelligen zoals Pandorina morum, nl. als zij langs ongeslachtelijke weg via een onvolledige deling uit één individu zijn ontstaan. GESCHIEDENIS. In de geschiedenis is de kolonie in twee verschillende vormen voorgekomen:
1. de kolonie als volksplanting, zoals deze in de oudheid door m.n. de Grieken, door de Romeinen, maar ook door de Feniciërs (o.a. Carthago) werd onder nomen;
2. kolonie als benaming voor die landen en gebieden in de wereld die door (vrijwel uitsluitend) Europese landen van de 16e—20e eeuw werden ge koloniseerd, d.w.z. in enigerlei vorm economisch en/of politiek en/of sociaal in onderhorige positie werden gebracht; in een aantal gevallen ook in de vorm van volksplantingen, die o.a. öf de inheemse bevolking vrijwel vernietigden (VS, Australië) öf (tot dusver) in een door blanken ontworpen en be heerste maatschappij dwongen (ZuidAfrika, Rho desië), öf zelf, na bitter verzet tegen een door de in heemse bevolking bevochten onafhankelijkheid, repatriëring naar het moederland verkozen (Alge rije, Suriname).
Oudheid. Reeds in de wereld van het oude Oosten kwamen volksplantingen voor. In de 19e 18e eeuw v.C. was er een Assyrische handelskolonie in Kap padokia. Op grote schaal hebben sinds de 10e eeuw v.C. de Feniciërs volksplantingen gesticht op Cy prus, in het westen van Sicilië, Sardinië, Noord Afrika en Spanje. Deze koloniën, waarvan vooral →Carthago tot grote bloei kwam, waren overwe gend handelsnederzettingen. Ook de Grieken van de Mykeense tijd (ca.3000 v.C. —1100 v.C.) hebben volksplantingen gesticht, o.a. in KleinAzië.
De vestiging van Grieken op de eilanden in de Egeïsche Zee en op de kust van KleinAzië (sinds ca.1000 v. C.) hangt samen met de Dorische volksverhuizing (→Doriërs) en heeft meer het karakter van migratie dan van kolonisatie. De grote Griekse kolonisatie vond plaats in de 8e6e eeuw v.C. De kustgebieden van ZuidItalië, Sicilië, ZuidFrankrijk (Marseille), Cyrenaica, Illyrië, Thracië en het ZwarteZeege bied (o.a. de →Kimmerische Bosporos) werden door verschillende Griekse staten gekoloniseerd. Floewel een Griekse kolonie (apoikia) door gods dienstige en ideële banden met de moederstad ver bonden bleef, was zij een in politiek opzicht volko men zelfstandige polis.
Het voornaamste motief voor de Griekse kolonisa tie was dat het moederland de groeiende bevolking niet meer kon voeden. De meeste Griekse koloniën zijn landbouwkoloniën geweest. Maar ook handels oogmerken hebben bij de kolonisatie een rol ge speeld, en een enkele maal is binnenlandse twee dracht aanleiding geweest tot het uitzenden van een kolonie.
Ook in de 5e—4e eeuw v.C. werden soms nog wel koloniën gesticht (Thurii in ZuidItalië, 444 v.C.); Athene zond in deze tijd meestal →klèrouchoi uit. Een grote omvang kreeg de Griekse kolonisatie echter pas weer in de hellenistische tijd. Velen ver lieten toen het verarmde Griekenland om zich te vestigen in de steden die Alexander de Grote en zijn opvolgers, m.n. de Seleukiden, stichtten. Deze ste den hadden oorspronkelijk overwegend het karak ter van militaire nederzettingen, maar werden ook centra van economische activiteit en van Griekse beschaving; voor de doorwerking van het hellenis me in Azië zijn zij van grote betekenis geweest. Anders dan de vroegere Griekse koloniën, waren zij niet uitgezonden door een moederstad, maar in het leven geroepen door de wil van een heerser, en genoten zij geen politieke zelfstandigheid.
Toen de Romeinen hun macht in Italië geleidelijk uitbreidden, stichtten zij koloniën op strategisch be langrijke punten. De burgers die zij daarheen zon den, kregen een stuk van de grond, die eigendom van de Romeinse staat was geworden (coloni, land bouwers) en bleven Romeinse burgers. In de 2e eeuw v.C., toen er voor Rome in Italië geen gevaren meer dreigden, vond uitzending van zulke koloniën plaats om arme burgers aan land te helpen; weldra zond men ook koloniën uit naar de provincies. In het begin van de keizertijd werden vele koloniën ge sticht, vooral in de westelijke provincies om vetera nen land te verschaffen. Deze koloniën hebben veel bijgedragen tot de romanisering van de westelijke rijkshelft. Toen de soldaten in toenemende mate uit de provincies werden gerecruteerd, verdween de behoefte aan het stichten van koloniën. Colonia werd toen een zeer begeerde status, die aan be langrijke municipia (steden met lokaal zelfbestuur) werd verleend.
Nieuwe tijd. Van de Europese koloniën na 1492 had den de Spaanse bezittingen en het Engelse beheer in India enige gelijkenis met de Romeinse vorm, in die zin dat zij een vrij extensieve vorm van kolonise ren te zien gaven, waarbij exploitatie van bevolking en bodemschatten secundair bleef. Veelvuldig kwam voor dat kooplieden, gesteund door een gou vernementscharter en met maritieme ondersteu ning, zich als handelskoloniën langs de kusten van andere continenten vestigden. Dat gold voor de handelsstations langs de Afrikaanse kust, en de Aziatische koloniën vóór 1815 (→koloniaal impe rium) en tot op zekere hoogte voor de Franse koloniën in NoordAmerika. Een ander type kolonie vormden de nederzettingen van landbouwers (landbouwkoloniën) in grotendeels maagdelijke ge bieden. Daartoe behoorden de Engelse tabakskolo niën in NoordAmerika, Australië en NieuwZee land na 1788, de Franse wijnbouwnederzettingen in Tunis en Algiers, de Boerenkoloniën in ZuidAfri ka en de kolonisatie in OostAfrika. Het duurde vrij lang voor deze bezittingen tot een zekere bloei kwa men.
Onder de exploitatiekoloniën vallen de plantage nederzettingen,zoals de Westindische suikereilanden (18e eeuw), alsook de gebieden met mineralen. Een van de grote problemen daar was de arbeidsvoorziening.
Reeds in de 15e eeuw ging men over tot invoering van de slavenarbeid met negers. In Azië en Afrika is veelvuldig gebruik gemaakt van contracten met uitbetaling in natura, gedwongen arbeid tegen voor westerse begrippen lage vergoeding en gedwongen leveranties (b.v. in Ned.Indië het →Cultuurstel sel). In de 18e eeuw werd de financiering veelal op individuele basis door kooplieden verzorgd. In de 19e eeuw kwam de NV naar voren. Verschillende compagniën, zoals die van C.→Rhodes in Zuid Afrika, werden een zo belangrijke machtsfactor, dat het moederland min of meer tot overname gedwon gen werd, waarmee de meest recente vorm van de koloniën zich aandiende. Na 1880 ging het niet al leen meer om emigratie van landbouwers, exploita tie van bodemschatten of gunstige handelsmogelijk heden, maar om het geheel van deze activiteiten.
De westerse landen stelden zich de ontwikkeling van deze gebieden ten doel. Dit maakte een stelsel van specifieke bestuursmaatregelen noodzakelijk (→ko lonisatie). Het ingrijpen in de algehele situatie van de grotendeels tropische gebieden, bracht de nood zaak met zich mee gecompliceerde vormen van poli tieke samenwerking te creëren. De Fransen maak ten hun gebieden tot provincies van ‘la plus grande France’; de verfranste elite van de koloniën kreeg zitting in het moederlandse parlement. De Engelsen daarentegen hebben gewerkt met koloniale parle menten, waar gediscussieerd kon worden over de door het moederland genomen beslissingen; na 1839 begon men te experimenteren met een koloniale raad naast de gouverneur. Nederland volgde in Ned.Indië een gelijksoortig systeem, terwijl de in heemse aristocratie in het bestuur betrokken bleef.
In de 20e eeuw hebben de koloniën de stadia van feodale onderschikking naar partnerschap doorlo pen. Bij de →dekolonisatie werd de imperiale sa menwerking of het koninkrijksverband verbroken; soms bleven soortgelijke verbintenissen op vrijwilli ge basis bestaan (British Commonwealth of Nations). LITT: Oudheid: T.Dunbabin, The western Greeks (1948); F.Vietinghoff, Röm. Kolonisation und Bür gerrechtspolitik (1952); J.Boardman, The Greeks overseas (1964); AJ.Graham, Colony and mother city in Ancient Greece (1464); D.RandallMcIver, Greek cities in Italy and Sicily (1968); A.N.Sher winWhite, The Roman citizenship (1973). Nieuwe tijd: C.H.Haring, The Spanish empire in America (1947); N.Mansergh, Survey of British Common wealth affairs (2 dln. 1952—58); M.Hailey, An African survey (1957); D.K.Fieldhouse, The colo nial empires (1966).