Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

karakter

betekenis & definitie

[<Gr. charassein, krassen, stempelen], o. (-s),

1. ingegrift, ingedrukt teken; merk, trek: magische karakters; vaste groep lichtsignalen van een vuurtoren;
2. letter (e): Chinese, gotische karakters; algebraïsche karakters;
3. het geheel van de waarneembare verschillen waarop de indeling in soorten, geslachten enz. berust;
4. de kenmerkende innerlijke hoedanigheden waardoor zich de ene persoon van de andere onderscheidt, aard, inborst, gemoed (e): hij heeft een zacht, een heftig, een vals geestig, vrolijk van —; verwonder u niet over zijn handelwijs, dat ligt zo in zijn —; zwakheid van —, gebrek aan zelfstandigheid; ook van groepen van personen: het nationale —;
5. (pregnant) krachtig ontwikkelde, sterk uitkomende zedelijke persoonlijkheid: een man van —; uit dat gezicht spreekt —; vastheid van wil om volgens zijn beginselen te handelen: — tonen; (fig.) dit kunstwerk heeft —, gezegd wanneer het de bezielende gedachte op een wijze vertolkt die van zelfstandige opvatting getuigt;
6. wezen, aard: de mazelen hebben nu een goedaardig —, zijn niet van ernstige aard; het — van een melodie; die gebouwtjes hebben slechts een tijdelijk —, zullen slechts tijdelijk dienst doen; voorkomen: deze formulering geeft een heel ander — aan de zaak;
7. persoon met betrekking tot zijn inborst: een vreemd —;
8. (toneel) personage dat iemand voorstelt, figuur: optreden in het — van Don Juan; een — goed uitbeelden;
9. voorstelling, uitbeelding van een persoon, karakterschets: historische karakters.

(e)

PSYCHOLOGIE.

Er zijn veel omschrijvingen van wat het karakter inhoudt, die alle hierin overeenkomen dat het gaat om het geheel van min of meer constante psychologische (eventueel constitutionele) eigenschappen en gedragspatronen van de individuele mens die het innerlijke en uiterlijke →gedrag beïnvloeden. Dit geheel is medebepaald door milieu, opvoeding, ervaring en →temperament van het individu, →karakterologie.

TAALKUNDE.

Volgens een analyse uit de 1e eeuw liggen er zes vormingsprincipes ten grondslag aan de bouw van de Chinese karakters. Een relatief klein aantal karakters zijn (gestileerde) plaatjes of afbeeldingen van bepaalde zaken (b.v. zon, maan, hand, oog, oor, vis, olifant, vrucht, water, regen) en van eigenschappen en begrippen (b.v. groot, hoog, helder, goed, familie, vrede, een, twee, drie). In het eerste geval spreekt men meestal over pictogrammen, in het laatste over ideogrammen.

De belangrijkste vormingswijze voor de Chinese karakters is echter fonetisch. Woorden (morfemen) met dezelfde uitspraak (klankvorm) worden met hetzelfde karakter geschreven. Ter onderscheiding voegde men aanvankelijk meestal een ander karakter toe, dat aangaf tot welk betekenisgebied het betreffende woord behoorde. Later speelden deze betekeniselementen hoofdzakelijk een rol bij het ordenen van de karakters in een woordenboek. Men spreekt in dit verband van radicalen of klassehoofden. In de 17e eeuw werd het aantal radicalen gestandaardiseerd op 214, waarvan 22 geen bepaalde betekenis aanduiden en alleen gekozen zijn om de karakters in het woordenboek (karakterboek) te kunnen onderbrengen.

Om een niet-specialistische tekst in het modern Chinees te kunnen lezen moet men ongeveer 3000 karakters kennen. Voor mensen met middelbare of hogere opleidingen loopt dit aantal op tot 60007000 karakters. →Chinese taal. .

< >