m./v. (en),
1. wieling, maalstroom; b.v. draaikolk;
2. afgrond, grondeloze diepte van het water: de kolken van de zee; ook fig.: grondeloos gat;
3. waterput, wel; plas, poel; vijvertje van een eendenkooi;
4. verzamelbekken van afvalstoffen, rioolput; askuil (askolk) onder een haard;
5. de van een schutsluis, de ruimte tussen de beide paren sluisdeuren; koker van een duiker;
6. gegraven of gekanaliseerde waterloop, uitwatering; ook de kade die erlangs loopt met de bebouwing.