v. (s), mechanische zaag die in een kolenlaag, gewoonlijk langs het vloergesteente, een 10—20 cm hoge gleuf uitzaagt.
(e) De diepte die de kolensnijmachine uitzaagt stemt met de dagelijkse vooruitgang van het front (1,202 m) overeen. Hierdoor wordt over de hele lengte van het front een vrij vlak geschapen, waardoor, dank zij de samenwerking van de zwaartekracht, de win ning met de hand of met springstoffen aanzienlijk vergemakkelijkt wordt. Het blokvormig lichaam van de machine omvat een persluchtmotor of elek trische motor van samengedrongen constructie, een ingebouwde lier waarmee de machine zichzelf langs een vaste in de pijler gespannen ketting opsleept, en de tandwieloverbrengingen naar een vlakke zaagarm die in de gleuf schuift. Rond de omtrek van de arm loopt een soort gallse ketting, waarop mes sen in hardmetaal bevestigd zijn, die de gleuf in de laag snijden terwijl de machine zich verplaatst.
Uit dit basistype werden veel andere machines af geleid, die dank zij meervoudige horizontale of verticale snijarmen of ingebouwde transporteurs de kolen niet alleen ondersnijden, doch ook winnen en in de transporteur laden. Tegenwoordig wordt de eigenlijke snijmachine meestal door de →kolenwals vervangen.
