Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

koffie

betekenis & definitie

m.,

1. de vruchtpitten van planten van het geslacht Coffea uit de familie Rubiaceae (e), kof fiebonen, al of niet geroosterd: gebrande, ongebran de of ruwe —; branden, de bonen in een bus of trommel roosteren;
2. het gemalen poeder van ge brande koffiebonen: doe vandaag wat meer — in de pot;
3. drank, bereid door gemalen koffiebonen (in een filter) met kokend water te overgieten: zetten; slappe, sterke —; — verkeerd, warme melk met een scheutje koffie; drinken (ook aaneengeschreven), Vassili Koeznetsov bij uitbreiding: die maaltijd gebruiken waarbij het gewoonte is deze drank te drinken, de lunch, in ZuidNederland en België gewoonlijk het ontbijt of de tussenmaaltijd in de namiddag; op de — komen, komen koffiedrinken; (fig.) van een slechte kermis thuiskomen; (zegsw.) dat is geen zuivere —, niet zoals het zou moeten zijn; morgen, bij de —, gezegd om al schertsend een verzoek af te slaan;
4. kop (met) koffie: twee — met slagroom; zet je — hier maar neer;
5. tijd waarop men gewoonlijk koffie drinkt: hij zou na de nog even aankomen.

(e) Koffieplanten zijn kleine bomen die in de cultuur in struikvorm worden gesnoeid. Bij een jonge plant is de verticale stam omgeven door een mantel van wijd uitstaande primaire takken, doordat bij het ontstaan van elk nieuw bladpaar aan de top van de stam tevens twee okselknoppen uitlopen; deze tak ken dragen hun bladeren in één vlak en kunnen zich opnieuw vertakken. Andere okselknoppen aan de stam kunnen uitlopen tot verticale waterloten, die de groeiwijze van de hoofdstam herhalen. De witte, welriekende bloemen ontstaan op eenjarig hout in dichte schijnkransen op de knopen van de takken. Een bloem vormt een tweezadige steenvrucht die echter steeds koffiebes genoemd wordt; zij is na 7 -12 maanden rijp en wordt dan rood. Onder de schil zit een zoetzure pulplaag; elk zaad is nog omgeven door een perkamentachtige laag, de hoornschil. De zaadhuid, het zilvervlies, is zeer dun; de kern heeft een kleine kiem maar bestaat in hoofdzaak uit dikwandig endospermweefsel dat als reservevoedsel vooral hemicellulosen (20—25 %) en vet (8—13 %) bevat.

Slechts drie koffieplantsoorten zijn van groot com mercieel belang. Tot midden 19e eeuw werd vrijwel alleen Coffea arabica geteeld, en deze levert nog steeds meer dan 90 % van de wereldproduktie. Deze soort werd vanuit Arabië over de hele wereld verspreid. De soort is echter afkomstig uit het bergland van Ethiopië. Zij verdraagt de vrij lage minimumtemperatuur van tropische bergstreken (tot 2000 m hoogte) en subtropische streken, maar geen vorst. Arabicakoffie wordt op zeer grote schaal geteeld in Zuid en MiddenAmerika en verder in OostAfrika, ZuidIndia, Indonesië, Hawaii enz.

Een bekend cultuurtype is de bourbon; echte Ja vakoffie is van deze soort afkomstig. De kwaliteit van het produkt is beter dan die van andere kof fiesoorten. In de tweede helft van de 19e eeuw werd de cultuur in de lagere streken van Azië en Afrika vrijwel onmogelijk gemaakt door het optreden van de door een schimmel veroorzaakte koffiebladziek te. Hieraan dankt de cultuur van C. canephora, met als voornaamste cultuurvorm de robustakoffie, haar opkomst. Deze soort is afkomstig uit heuvelachtige gebieden van MiddenAmerika; zij is wat forser dan de C. arabica, veel meer resistent tegen de bladziek te, en zij vraagt een wat warmer klimaat. De be langrijkste cultuurgebieden zijn West en Oost Afrika, ZuidIndia en Indonesië.

De kwaliteit van het produkt is minder goed dan die van arabicakof fie, maar de lagere prijs en wat krachtiger smaak maken het een gewild artikel voor melanges en voor de bereiding van oploskoffie. De derde soort, C. liberica, met zijn variëteit excelsa, is afkomstig uit de laagvlakten van WestAfrika. Dit is een veel forsere plant met grote leerachtige bladeren; zij verdraagt een heet klimaat en ook droogte, stelt minder eisen aan de grond, maar is vrij gevoelig voor de bladziekte. Terwijl arabica en canephora koffie, althans in streken met een droge tijd, slechts enkele keren per jaar massaal bloeien (57 dagen na een regenbui), is de bloei van libericakoffie meer over het jaar verspreid; daar het stuifmeel vooral door de wind wordt overgebracht, vermindert deze eigenschap het risico van slechte vruchtzetting als er tijdens een bloei regen valt. Verder is daardoor ook de oogst over een groter deel van het jaar ge spreid. Aangezien de rijpe bessen tevens minder spoedig afvallen, heeft libericakoffie niet, zoals de andere soorten, veel meer werkkrachten nodig in de oogsttijd dan in andere maanden van het jaar.

De teelt heeft echter geen grote omvang, o.a. omdat het produkt op de markt weinig gewild is. Men teelt de soort in WestAfrika, in Suriname en in enkele stre ken van ZuidoostAzië.

Koffie wordt meestal uit zaad vermeerderd. Het zaad wordt soms in het veld geplant, maar meestal uitgelegd op kiembedden. Wanneer de ronde zaad lobben op een stengeltje boven de grond staan, wordt verspeend naar kweekbedden of plastic zakjes met aarde; 8—12 maanden daarna worden de planten naar het veldovergebracht. Het gebruikelij ke plantverband gaat van ongeveer 3 x 3 m voor arabica tot 5 x 5 m voor liberica; in Brazilië zet men meestal vier planten in één plantgat. Door toppen bewerkt men dat de planten niet hoger worden dan 2 m (arabica) tot 4 m (liberica). Daar arabica en canephorakoffie slechts éénmaal aan dezelfde knoop bloeien, moet men deze geregeld snoeien om veel jonge takken te krijgen.

De snoeimethoden kunnen worden verdeeld in eenstammige, waarbij men een permanente hoofdstam aanhoudt, de primaire takken inkort, en dan elk jaar de oudste takken van hogere orde verwijdert, en meerstammi ge, waarbij men uit waterloten 3 of 4 stammen laat groeien waarvan dan elk jaar de oudste wordt ver wijderd en door een nieuwe vervangen. In subtro pisch Brazilië (Sao Paulo, Parana) teelt men van ouds in de volle zon; in de tropen is teelt onder schaduwbomen gebruikelijk. Men gaat ook hier echter hoe langer hoe meer over op schaduwloze aanplantingen; deze brengen meer op mits men flink bemest en veel aandacht besteedt aan bestrij ding van ziekten en plagen.

De beste kwaliteit koffie wordt verkregen door al leen de rijpe (rode) bessen met de hand te oogsten; daar dit voor Brazilië te duur is, stript men daar de gehele tak af zodra een belangrijk deel van de bes sen rijp is. Dit is een van de redenen waarom riokof fie minder van kwaliteit is dan de ‘milds’ van andere Zuidamerikaanse landen, hoewel beide van C. arabica worden verkregen. De bereiding geschiedt in Brazilië en sommige andere landen meestal volgens de droge of Oostindische methode; de bes sen worden in de zon gedroogd, waarna men in één bewerking (hullen) de droge pulp, de hoornschil en het zilvervlies verwijdert. Elders wordt meestal de natte of Westindische bereidingsmethode toege past, die in het algemeen een beter produkt ople vert. De pulp wordt in een pulper mechanisch voor het grootste deel verwijderd; daarna worden de pulpresten losgemaakt door fermenteren, en ver wijderd door wassen. Er bestaan ook pulpers die de pulp mechanisch volledig van de hoornschil afwrij ven.

De zo verkregen hoornschilkoffie wordt nu in de zon of in een verwarmde droger gedroogd tot het watergehalte 1012 % is geworden; tenslotte wor den hoornschil en zilvervlies verwijderd in een hui ler. De zo verkregen koffiebonen, de marktkoffie, bestaan dus uit de gedroogde zaadkernen; zij zijn geelgroen tot blauwachtig groen van kleur. De bonen zijn meestal wat langwerpig, aan één zijde af geplat met een overlangse groef. Min of meer bol vormige bonen, de zgn. parelkoffie komt van bessen waarin zich slechts één zaad heeft ontwikkeld. In de consumptielanden wordt de marktkoffie gebrand, d.w.z. in een trommel droog verhit tot boven 100 °C om het aroma te ontwikkelen. De opwekkende stof in het aftreksel is de coffeïne, waarvan de boon ruim 1 % bevat.

Coffeïnevrije koffie wordt ge maakt door ongebrande bonen met water uit te trekken en ze daarna weer te drogen en vervolgens te branden. Een belangrijk deel van de marktkoffie wordt verwerkt tot oploskoffie door de gebrande bonen te extraheren met warm water en het extract in te dampen tot een droog poeder. De koffieplant heeft vele vijanden, waarvan de meeste slechts min of meer lokaal optreden. Be langrijke schimmelziekten zijn de reeds genoemde koffiebladziekte (Hemileia vastatrix), die tot enige jaren geleden alleen in Azië en Afrika voorkwam maar nu ook in ZuidAmerika is doorgedrongen, en de koffiebessenziekte (Colletotrichum coffeanum) in Afrika. Beide tasten vooral arabicakoffie aan; zij worden bestreden met schimmeldodende spuitmid delen en ook preventief door het kweken van resistente rassen. Over de gehele wereld worden de wortels aangetast door aaltjes (Nematoda), op kweekbedden kan hiertegen grondontsmetting wor den toegepast, maar dit wordt voor een aanplant meestal te duur. Van de insektenplagen zijn de in alle werelddelen voorkomende koffiebessenboor der (Stephanoderes hampei) en de takboorders (Xyleborussoorten e.a.) de belangrijkste; zij beho ren tot de kevers.

De wereldproduktie aan marktkoffie was in 1975 ruim 4,5 mln. t. De bijdragen van de belangrijkste producerende landen waren: Brazilië 1,2 mln. t (minder dan normaal door vorstschade), Colombia 0,5 mln. t, Ivoorkust 0,28 mln. t, Mexico 0,24 mln. t, Indonesië, Oeganda, Ethiopië, Guatemala en El Salvador leverden elk tussen 150000 en 200000 t. Tussen 50000 en 100000 t produceerden Ecuador, Peru, Venezuela, Costa Rica, India, Kameroen, Zaïre, Angola, Kenia, Tanzania en Malagasië. Een goede aanplant kan jaarlijks 2000 kg marktkoffie per ha opleveren, maar de opbrengst is gewoonlijk veel lager; meestal wisselen goede jaren en minder goede jaren elkaar af.

LITT: F.L.Wellman, Coffee (1961); A.E.Haarer, Modern coffee production (1962); C.Coolhaas, H.

J.de Fluiter en H.P.Koenig, Kaffee (1960); R. Coste, Les caféiers et les cafés dans le monde (3 dln. 195561); R.Coste, Le caféier (1968).

< >