[Russ. vuist; overdr. gierigaard], m. (ken), in de Russische geschiedenis een gegoede boer.
(e) De koelakkenstand, opgekomen door de land bouwhervormingen van 1906 door P.→Stolypin, had veel macht. De positie van de rijke boeren kwam in gevaar door de woelige oorlogsjaren 1918—21, waarin pogingen werden gedaan om het voedsel en het grondbezit eerlijker te verdelen. De Nieuwe Economische Politiek was echter weer gunstig voor de koelakken. Sinds 1929 vond grootscheepse col lectivisatie plaats, waartegen de boerenstand zich fel verzette. De deportatie van deze ongewenste klasse kwam snel op gang; in 1934 was het proces van collectivisatie bijna geheel voltooid; miljoenen koelakken en andere boeren waren naar verre uithoeken van de USSR gebracht.