m. (mv.), Recurvirostridae, vogelfamilie,
behorend tot de orde plevierachtigen.
(e) De kluten zijn met vier geslachten (zeven soorten) vertegenwoordigd in de Oude en Nieuwe Wereld. In Europa komen twee soorten voor: de kluut en de steltkluut. De kluut (Recurvirostra avosetta) is herkenbaar aan de lange, slanke, omhooggebogen snavel, het zwartenwit verenkleed en de lange, loodblauwe poten. Ook het geluid, een hoog ‘kliep’ of ‘kluut’ (vandaar de naam), is onmiskenbaar. Hij broedt in de gematigde en warme streken van Europa en Azië en in Afrika. In Nederland (kust en IJsselmeergebied) en België (kust en BenedenSchelde) komt de kluut als broedvogel weinig tot zeer weinig voor.
De najaarstrek duurt van half juli tot in okt.; de terugtrek van begin mrt. tot eind mei; een klein aantal overwintert. Kluten nestelen in kolonies, meestal op zandplaten e.d., nabij brak water. Het nest bestaat uit een kuiltje op de grond en hierin worden gewoonlijk vier eieren gelegd. De kluut zoekt met een maaiende kopbeweging voedsel (braken zoutwaterdieren) in ondiep water. Tot het geslacht Recurvirostra rekent men in totaal vier soorten.