I. tw., ter nabootsing van het geluid van kloppen: —,— ging het op de deur;
II. zn. m. (pen),
1. slag, klap, een hoorbare slag op iets hards en m.n. als teken of waarschuwing: een — op de deur geven;
2. — krijgen, geven, slaag krijgen, geven; de vijand heeft — gehad, is verslagen; dat zijn kloppen!, dat zijn slagen, dat komt hard aan!;
3. teken op een muntstuk geslagen om de waarde ervan te wijzigen of het buiten koers te stellen;
4. slag of het slaan, kloppen van het hart, een slagader, het bloed;
5. geen — doen, niets uitrichten, geen klap uitvoeren.