[Gr. klepto, stelen, hudoor, water], v. (-’s), wateruurwerk.
(e) De klepsydra bestond uit een aarden kom of vaas met kleine opening in de bodem, die het mogelijk maakte een tijdsverloop te meten, nl. door de hoeveelheid water die in dat tijdsverloop uit het instrument loopt. Zij werd in de oudheid bij rechtszittingen gebruikt om de aan iedere partij toegestane tijd te meten en naar het schijnt ook aan een ziekbed bij het tellen van de polsslag. De Grieken vervaardigden klepsydra’s waarbij het water met eenparige snelheid uitstroomde. Tot in de 18e eeuw kwamen klepsydra’s voor.
LITT. M.C.P. Schmidt, Die Entstehung der antiken Wasseruhr (1912); H.Diels, Antike Technik (1920).