(klapperde, heeft geklapperd),
1. een telkens of gedurig herhaald klappend geluid maken: klapperende muiltjes; het hoefijzer klappert; klepperen;
2. zo’n geluid maken bij het heen en weer slaan: het zeil klappert; wat staat die deur toch te —!;
3. (meer met gedachte aan beweging dan aan geluid) snel achtereen tegen elkaar slaan, m.n. van de tanden in onderen bovenkaak, bij koorts.