m. (-bomen), in de volksoverlevering de boom waaruit de kindertjes worden gehaald.
(e) In Nederland was zo’n kinderboom de munnekeboom in het vm. karthuizerklooster te Utrecht, omgehouwen in 1851. De kinderboom van Eernewoude is in 1928 omgehakt. Te Amsterdam werdende kindertjes met een bootje gehaald uit de boom in de Volewijk, in de Beemster en Waterland met een schuitje uit het riet, in de Zaanstreek uit de molen Het Leven te Zaandijk, in Holland en Vlaanderen uit de kool, in de Oostnederlandse streken uit een put. De kinderboom, -steen, -put enz. hoeft geen mythologische oorsprong te bezitten, maar kan ook een vorm van primitieve pedagogiek zijn. De kinderboom vindt men ook in Duitsland, Zwitserland, Tirol en Zevenburgen.
LITT: R.Beitl, Der Kinderbaum (1942).