Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kin

betekenis & definitie

v./m. (-nen), voorste ronding van de onderkaak bij de mens zoals deze zich uitwendig vertoont, het onderste deel van het aangezicht, in het midden van de onderkaak door een dwarsverlopende groeve van de onderlip gescheiden (e): een spitse het kuiltje in de —; een ruige, ongeschoren iemand onder de — strijken; met de hand onder de — zitten; een dubbele —; een onderkin; (gew.) (zegsw.) op z’n kunnen kloppen, er bekaaid afkomen, niets krijgen; (ontleedkunde) het uitstekende middengedeelte van het onderste kaakbeen; ook het overeenkomstige deel bij paarden en andere dieren.

(e) Aan de door weke delen (huid, vet, spieren) gevormde kin beantwoordt een gelijknamig uitsteeksel van de onderkaak. De kin is een specifiek menselijk kenmerk; bij geen enkel dier, ook niet de mensapen, komt zij voor. Bij vroege vormen van de mens, zoals de Neanderthaler (➝Homo) ontbreekt de kin nog; bij latere vormen is een kin duidelijk aanwezig. Pas bij de recente mens (b.v. Cro-Magnon) is zij opgetreden. In de evolutie ontstond bij het lichter worden van de onderkaak aan de voorzijde extra been in de vorm van een kin.

< >