m. (-en), Vanellus, vogelgeslacht uit de familie plevieren.
(e) De kievit is met 24 soorten vertegenwoordigd in de gematigde en warme streken van Europa, Azië, Australië, Zuid-Amerika en Afrika. De gewone kievit (Vanellus vanellus) heeft de grootte van een duif. Op het achterhoofd staat een kuif van lange, smalle, naar boven gebogen veren. De bovendelen zijn donkergroen, metaalglanzend, de onderdelen wit. Komt voor in Europa tot de poolcirkel en in Noord-Azië tot de Grote Oceaan. In Nederland is de kievit een zeer talrijke broedvogel, in België een vrij schaarse.
Broedt in lage weilanden en moerassen, op bouwland, in duinen enz. van maart tot in juli. In het najaar trekken tienduizenden kieviten door; deze trek begint al eind mei (vroege zomertrek). Terugtrek in febr. en mrt., meestal na beëindiging van een vorstperiode. Het vrouwtje legt 4 eieren in een grondnest. De kievit voedt zich vooral met insekten, slakken en wormen. Tot het geslacht Vanellus rekent men soms ook wel de sporenkievit (Hoplopterus spinosus) en de steppenkievit (Chettusia gregaria), beide broedvogels van Europa.
De steppenkievit is een dwaalgast in Nederland en België. LITT. R.Tolman, De kievit (1969).