m. (-s), 1. metalen, gewoonlijk min of meer halfbolvormig vaatwerk met hengsel en een betrekkelijk kleine, met een deksel te sluiten opening van boven, met of zonder tuit, om vloeibare stoffen in te koken of te verwarmen: een koperen —; (spr,) de
pot verwijt de — dat hij zwart is of ziet, hij verwijt een ander iets, waaraan hij zelf mank gaat; het vet is van de —, het beste is eraf, vooral in de zin van: er wordt nu niet meer zo veel verdiend; m.n. zulk vaatwerk met tuit, soms van aardewerk, om water (voor thee en koffie) in te koken, of om chocolademelk in te bereiden, schenkketel; een elektrische die met elektriciteit verwarmd wordt (e);
2. groot metalen vat waarin in enig bedrijf (grond)stoffen worden verhit, gekookt, uitgedampt enz.;
3. vat of samenstel van cilindrische vaten en pijpen waarin water wordt verwarmd ten behoeve van de verwarming van gebouwen of waarin stoom wordt ontwikkeld, →stoomketel: de — is gesprongen;
4. blikken vorm voor het bakken van ketelkoek;
5. kuil die de wilde zwijnen maken om daarin te legeren; ruimer gedeelte in het hol van konijnen, dassen en vossen; kring waarbinnen men het wild drijft bij een drijfjacht;
6. (aardrijkskunde) een door hoge bergen ingesloten dal, keteldal.
(e) HUISHOUDTECHNIEK. Een elektrische ketel of elektrische waterkoker heeft een inhoud van 0,5–1,5 dm³ en een elektrisch vermogen van 450–1000 W. Het element is onder de bodem aangebracht. De ketels, soms uitgevoerd als fluitketel, kunnen voorzien zijn van een temperatuurbeveiliging tegen oververhitting.
TECHNIEK. Een ketel voor de centrale verwarming is voorzien van een brander voor vaste, vloeibare of gasvormige brandstoffen, een warmtewisselaar, waarin het te verwarmen water stroomt, een aansluiting op een afvoerkanaal voor verbrandingsgassen, aansluitingen voor de warmwaterleidingen (naar en van de radiatoren), diverse appendages (o.a. een ketelthermostaat) en beveiligingsapparatuur. Voor industriële of andere bijzondere toepassingen wordt het water tot een zo hoge temperatuur verwarmd, dat stoom ontstaat (stoomketels voor lage en hoge druk).
Bij kleine en middelgrote gasketels wordt bijna altijd een atmosferische brander toegepast, waarbij de lucht, nodig voor de verbranding, onder atmosferische druk (dus zonder ventilator) naar de brander stroomt. Bij oliegestookte ketels en bij grote gasketels past men vaak ventilatorbranders toe, die meestal een hoger rendement hebben, maar ook meer lawaai produceren dan atmosferische branders.