v./m., (ook: kennistheorie, criteriologie), het gedeelte van de filosofie dat zich bezighoudt met het onderzoek van het (door verbinding van waarneming en denken tot stand komende) kennen.
(e) Bij de kennisleer gaat het niet om de vraag hoe in het menselijk bewustzijn kenprocessen plaatsvinden. Dit behoort tot de taak van de psychologie. De kennisleer bestudeert de karakteristiek van het kenoordeel in tegenstelling tot een geloofsof persoonlijk oordeel. Een veel bediscussieerde vraag in dit verband is de plaats van het kennen. De neokantianen (→neokantianisme) leerden de prioriteit van de kennisleer vóór die van de ontologie (leer van het zijn); het →thomisme, de →existentiefilosofie en vele andere stromingen menen dat kennen is ingebed in het zijn. De beantwoording van de hiermee gegeven vraag hangt af van het standpunt dat men inneemt: materieel gesproken veronderstelt het kennen de mens die is, en gaat dus het zijn aan het kennen vooraf, maar deze uitspraak pretendeert waar te zijn en veronderstelt daarbij formeel alle door de kennisleer opgestelde criteria (→criterium) teneinde ware van onware uitspraken te onderscheiden.
Een belangrijk probleem is tevens dat van de verhouding van het kennend subject en het gekende object, en in samenhang hiermee dat van de intersubjectiviteit en de mededeelbaarheid van het kennen. Hoe is deze laatste mogelijk, terwijl gewaarwordingen subjectief zijn? Geven gewaarwordingen, en de ordening hiervan door het kennend subject, toch een weerspiegeling van de werkelijkheid (realisme), of is de structuur waarmee het kennend bewustzijn de gewaarwordingen ordent, bij alle mensen gelijk (kenkritisch idealisme)? Deze vraag is nog onbeantwoord. De moderne stromingen benaderen dit vraagstuk vanuit een bepaalde relativerende gezichtshoek. De fenomenologie en de existentiefilosofie wijzen erop dat kennen een historisch proces is. Er is een wisselwerking van subject en object. De aan de →logica georiënteerde stromingen wijzen op de logische structuren, die voor subject en object gelijk zijn en ook de grondslag van alle intersubjectiviteit vormen. In de →analytische filosofie wordt die grondslag vooral in de taal gefundeerd.
LITT: A.J.Ayer, The problem of knowledge (1956); A.Loen, Het vóóronderstelde (1963); H. Scholz, Metaphysik als strenge Wissenschaft (1965); N.Malcolm, Knowledge and certainty (1964); H. Stegmüller, Metaphysik, Skepsis, Wissenschaft (2e dr. 1969); H.G.Hubbeling, Language, logic and criterion (1971).