m. (mv.), (ook: kegelhoornslakken), Conidae, familie van tropische kieuwslakken, gekenmerkt door een omgekeerd kegelvormige schelp, vaak met bijzonder fraai kleurpatroon.
(e) Kegelhoorns zijn roofdieren, die zich voornamelijk voeden met wormen, andere weekdieren en vissen; de rasptong (radula) heeft maar één functionele tand, die hol is en van een weerhaak voorzien. Door deze radulatand wordt een zeer zwaar vergif ingespoten. Alle soorten zijn giftig, waarvan een aantal dodelijk, ook voor de mens. De op vissen jagende soorten schieten hun radulatand als een soort harpoen af; ook buiten het water kunnen zij nog gif inspuiten. Het hoofdkwartier van deze over alle tropische zeeën, soms tot op aanzienlijke diepte, verspreide familie ligt in het Indo-Pacifische gebied, waar zij samen met de kauri’s de koraalriffen soms in groten getale bevolken. Eeuwenlang hebben de schelpen (‘toten’) de aandacht getrokken van verzamelaars. Conus gloriamaris, de Glorie van de Zee, is zonder twijfel de meest gezochte kegelhoornslak.
LITT: J.A.Marsh en O.H.Rippingale, Cone shells of the world (1964).