m. (-s), werktuig voor het karnen van room, het wassen van de boterkorrels en het kneden van de boter.
ⓔ De karnkneder is meestal een liggend cilindrisch vat van roestvrij staal, dat zodanig in een statief is opgehangen, dat het om zijn as kan draaien. Langs de binnenwand zijn twee of meer lijsten aangebracht, die bij het draaien de room mee omhoog nemen. De room valt dan telkens weer terug, waardoor schuimvorming optreedt die de botervorming inleidt. Na het aftappen van de karnemelk en van het eventueel gebruikte waswater, worden de boterkorrels geleidelijk door het ronddraaien van de karnkneder bijeengedrukt. Door de valbeweging wordt de boterkluit telkens vervormd en ontstaat er uit de oorspronkelijk los aan elkaar hangende boterkorrels een homogene massa. Het overtollige vocht loopt bij deze bewerking via kranen weg en de rest wordt in microscopisch kleine druppels in de boter gelijkmatig verdeeld. Het kneedproces wordt als geslaagd beschouwd wanneer de verkregen boter voldoet aan het voorgeschreven vochtgehalte.