Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

karmeliet

betekenis & definitie

(Afk. O.

Carm.), m. (-en), lid van de rooms-katholieke orde van religieuzen, die ontstond op de berg Karmel in Palestina en in 1209 van de patriarch van Jeruzalem, Albertus van Avrogado, een korte levensregel ontving.ⓔ De karmelieten kennen geen eigenlijke stichter. De profeet Elia werd beschouwd als voorbeeld. De regel (in 1226 goedgekeurd) schreef voor: afgezonderd leven, streng stilzwijgen, overweging van de Heilige Schrift, gebed, strenge onthouding en een sobere liturgie volgens de ritus van het Heilig Graf te Jeruzalem. Zij zijn sinds 1237 in Europa gevestigd, maar pogingen om aldaar het Palestijnse kluizenaarsleven voort te zetten mislukten. In 1247 keurde paus Innocentius III enkele aanpassingen aan Europese omstandigheden goed, die een verbinding van contemplatief en apostolisch leven mogelijk maakten. De orde breidde zich snel uit en had ca. 1300 ruim 150 kloosters.

In de 14e eeuw kenden de karmelieten veruiterlijking en verdeeldheid. Hervormingen in de eerste helft van de 15e eeuw resulteerden in een aanpassing van de regel. Sterk werd in deze tijd de devotie tot Maria gepropageerd; naast de beschouwing zou deze kenmerkend blijven voor de orde. Generaal Joannes Soreth (1451-71) legde in 1452 de grondslag voor de tweede (➝karmelietes) en derde orde. In deze eeuw verbreidde zich ook de scapulierdevotie, waaraan door de karmelieten vele (later heftig omstreden) voorrechten verbonden werden (➝scapulier). Generaal G. de Rossi (1564-78) zette, nadat de door de Reformatie toegebrachte schade was hersteld, de hervorming van de orde door en streefde naar een bewuste innerlijke beleving van het kloosterideaal.

Hij gaf aan Teresa van Avila verlof om twee zusterkloosters te stichten, waar het oorspronkelijke Karmelideaal zou worden onderhouden. Later kreeg zij verlof twee van dergelijke kloosters te stichten voor mannelijke religieuzen. Deze stichting leidde in 1593 tot de afscheiding van de ongeschoeide karmelieten. De oudste tak van de orde bereikte een hoogtepunt in de 17e eeuw. In de 18e eeuw tastte vervlakking ook de karmelieten zozeer aan, dat de ondergang nabij scheen. Vanuit Nederland, Ierland en het klooster van Straubing begon echter in de 19e eeuw de heropbouw, die o.a. leidde tot verbreiding van de orde over de VS, Australië en Latijns-Amerika.

De karmelieten hebben het contemplatieve leven altijd beschouwd als het wezenlijkste doel van hun orde. De daaruit groeiende apostolische activiteit bewoog zich op allerlei terrein: zielzorg, onderwijs, retraites, herenigingswerk, bedrijfsapostolaat, oecumenisch werk en missionering. Beide takken van de orde droegen bij tot de ontwikkeling van de eigen spiritualiteit: ➝Johannes van het Kruis, ➝Teresa van Avila, ➝Teresia van Lisieux; in de 20e eeuw o.a. Edith ➝Stein en Titus ➝Brandsma.

In 1975 telde de orde van de geschoeide karmelieten ca. 2400 leden, in Nederland met dertien kloosters en 300 leden. In België is zij niet vertegenwoordigd. Vele Ned. karmelieten zijn werkzaam in Indonesië, Brazilië en op de Filippijnen. De ongeschoeide karmelieten hebben over de hele wereld ca. 3600 leden. In Nederland hebben zij vijf kloosters met ca. 80 leden, van wie een aantal als missionaris werkzaam is in Brazilië. De Belg. provincie werd in 1885 gesplitst; de Vlaamse provincie telt ruim 100 leden, verdeeld over zeven huizen, de Waalse provincie heeft drie huizen.

LITT. I. Rosier, Biogr. en bibliogr. overzicht van de vroomheid in de Ned. Carmel (1950); C. Janssen, Carmelkluis en Carmelwereld (1955); H. Lansink, Studie en onderwijs in de Ned. provincie van de karmelieten gedurende de middeleeuwen (1967).

< >