[<Lat. ordo fratrum minorum capucinorum; afk. OFM Cap.], m. (-en), lid van een rooms-katholieke kloosterorde, een afscheiding van de minderbroeders-observanten, een van de twee hoofdrichtingen waarin de orde van de franciscanen in de late middeleeuwen uiteenging.
(e) Nadat in 1517 de observanten, met het oog op een striktere naleving van de regel van Franciscus van Assisi, hun zelfstandigheid hadden verkregen ten opzichte van de franciscaanse eerste orde, de conventuelen (→conventueel), trad toch een verslapping van hun kloosterleven op. Mattheüs van Bassio ontving van paus Clemens VII verlof om de regel als kluizenaar letterlijk te onderhouden. Vele observanten sloten zich bij hem aan, o.a. Lodewijk van Fossombrone, die de afzonderlijke orde van de kapucijnen stichtte, in 1528 door paus Clemens VII goedgekeurd. In 1538 ontstond een vrouwelijke pendant, de clarissen-kapucinessen (→claris). De orde van de kapucijnen vestigde zich in geheel West-Europa, in 1585 in de Nederlanden.
In 1619 verkreeg de orde zelfstandigheid. Het hoogtepunt werd bereikt in de tweede helft van de 18e eeuw (33000 leden). Verlichting, Franse Revolutie en verlicht despotisme brachten de orde zware slagen toe: ca. 1880 waren er nog maar 7500 leden. Rond 1900 trad een vernieuwing in.
In de Nederlanden konden de kapucijnen zich snel uitbreiden; in 1595 werden de kloosters verheven tot zelfstandige provincie. Grote activiteit ontwikkelden de kapucijnen in de zgn. Hollandse Zending, die echter in 1643 werd onderbroken. In 1796 werd de orde in de Nederlanden opgeheven. Na 1840 stichtte Bernardinus van Uden de Hollands-Belg. custodie, die in 1857 tot de Hollands-Belg. provincie werd verheven. In 1882 werd een zelfstandige Ned. provincie gesticht.
De Ned. provincie telt 14 kloosters met ca. 350 leden; in België telt de Vlaamse provincie 355 leden, verdeeld over 18 huizen en de Waalse provincie 48 leden, verdeeld over acht huizen. Vanaf het begin heeft ook het werk in de missie een grote plaats ingenomen. De Ned. provincie heeft missiegebieden in Afrika en Azië, de Belg. in Zaïre, Pakistan en Canada.
De spiritualiteit van de kapucijnen wordt bepaald door de zelfheiliging vanuit de letterlijke naleving van de regel van Sint-Franciscus; armoede, eenvoud en gebed nemen de eerst plaats in. Uit de beleving van dit ideaal vloeit een zeer grote apostolische activiteit voort: volksprediking, catechese, retraites en deelname aan de parochiële zielzorg. Door een bijzonder generaal kapittel werd in 1968 de wetgeving grondig herzien. Broederlijkheid, werken van vrede, armoede in het licht van een rechtvaardige bezitsspreiding en democratisering van de gezagsverhoudingen kregen een sterk accent.
LITT. Optatus, De spiritualiteit van de capucijnen in de Ned. gedurende de 17e en 18e eeuw (1948); Hildebrand, De capucijnen in de Ned. en het prinsbisdom Luik (10 dln. 1945—56); T.Graf, Die Kapuziner (1957); O.de Veghel, La réforme des frères mineurs capucines (1965).